Media over de media (5 september 2015 NRC)

Ik was deze zomer in Nederland, scheurde onbezorgd van verjaardag naar kraambezoek. De wegen waren leeg en Radio 1 stond aan. Woensdagochtend. Charles Groenhuijsen en Max van Weezel nemen plaats in het ‘mediaforum’ van De Ochtend. Onderwerp: de uitzending van Medialogica, over de NOS-indringer. Jawel, ik luisterde naar een mediaprogramma, over een mediaprogramma, over de berichtgeving over een incident in een mediaprogramma. U denkt, dat moet een uitzondering zijn. Maar nee, het mediaforum wordt elke werkdag uitgezonden. Zoveel behoefte is er aan journalistiek over journalistiek. En voor wie niet het hele weekend zonder kan, is er ook nog De Perstribune op zondag, waar die week eens extra lang zou worden stil gestaan bij alle weetjes en inzichten rond nieuwslezer Trip. (Is hij weleens bang zich te verspreken? En weleens nerveus?)
Donderdagavond, presentatrice Margje Fikse van EO’s Dit Is De Dag interviewt weerman Marco Verhoef. Na een paar korte vragen over zijn favoriete klimaat (niet te warm) en vakantie (Oostenrijk) duikt Margje de diepte in. „Zou jij jezelf kunnen beschrijven in weertermen?” Hij hoeft niet lang na te denken. „Perioden met zon en af en toe een onweersbui.” U denkt: zo weten we wel weer genoeg. Maar nee, er volgt een diepgaand gesprek over waarom de weerman weleens chagrijnig is (meestal omdat hij moe is), en hoe hij zich dan gedraagt als hij chagrijnig is (dan wordt hij stil).
Maar de week is nog niet voorbij. Zaterdagochtend, het programma De Taalstaat met Frits Spits, over de Nederlandse taal. Een prachtige aangelegenheid om het nog eens over de geschreven pers te hebben. Willem Vissers is te gast, chef sport van de Volkskrant. Het hemd wordt van zijn lijf gevraagd. Wanneer ontdekte hij eigenlijk dat hij sportverslaggever wilde worden? Mulisch, Reve of Hermans? Is hij meer lezer of schrijver? Door wie is hij geinspireerd? Wie was zijn leermeester? Of hij een stukje wil voorlezen uit eigen werk. We horen de sportverslaggever op gedragen toon een stukje voetbalverslag voorlezen. In wat voor stemming schreef je dit? Welke gemoedstoestand?
Dit had een moment kunnen zijn waarop Willem Vissers heel hard Frits Spits uitlacht. Hoe bedoel je, gemoedstoestand? Ik deed gewoon mijn werk. Net als jij hier je werk zit te doen. En de koffiejuffrouw ook.
Hier had Vissers kunnen weigeren om verder mee te werken aan dat eigengeilerig navelstaarderig theater dat deze radiostudio geworden is. Wie geeft in godshemelsnaam om hoe de weerman zich gedraagt als hij chagrijnig is, of hoe de sportverslaggever zich voelt als hij zijn stukjes tikte? Hoe voel jij je op dit moment Frits Spits?, had hij kunnen vragen. Zit jij nou echt te wachten op de dertien-in-een-dozijn gevoelentjes van de zoveelste stukjestikker?
Maar dat deed Vissers allemaal niet. Vissers gaf keurig antwoord op de vraag. Beschreef het stadion, de wedstrijd, de stemming op die dag. Ook nog eens zijn vijftigste verjaardag. Die informatie kan ik dus nooit meer uit mijn hoofd wissen.
Ooit was ik ervan overtuigd dat in elk mens een boeiend verhaal zat. Dat ieders geschiedenis de moeite van het vertellen waard was. Maar het is niet waar. Er zijn niet zo bijster veel bijzondere verhalen te vertellen. Ook die man, die heus prachtige voetbalstukjes schrijft, is gewoon maar een meneer, met een buurman en een auto en gevoelens en een identiteit. Iedereen heeft een identiteit. Ik vind het een beetje ordinair om mensen daarmee te pas en te onpas in het gezicht te zwiepen.
Ik geloof niet dat de media zichzelf interviewt omdat het een in zichzelf gekeerde wereld is. Ik geloof dat het normaal is. Onderdeel van de deeleconomie. Niemand is anoniem, er is ruimte voor ieders persoonlijkheid, voor ieders authentieke zelf, hoe gezapig ook. We zitten braaf in de kring en iedereen krijgt de beurt, de weerman, de sportverslaggever, de nieuwslezer, en straks wil iemand ook heus weten hoe Margje Fikse zichzelf in weertermen zou beschrijven. We luisteren en liken braaf naar ieders uberindividuele unieke verhaal. Het idee is dat het op een gegeven moment jouw beurt is.

Series gaan vervelen (20 juni 2015 NRC)

Afgelopen week werd Nederland opgeschrikt door de dood van maar liefst twee geliefde televisiepersonages, in Goede Tijden Slechte Tijden en in Game of Thrones. Ik was slechts van die laatste op de hoogte. Over de dood van GTST-personage Bianca kon ik alleen iets vinden in het Algemeen Dagblad.
Het trouwe GTST-publiek was geschokt. Ook na vijfentwintig jaar van abortussen, mishandelingen, prostitutie, miskramen, chantages, verkrachtingen, eetstoornissen, drugsverslavingen, zelfmoordpogingen en buitenechtelijk kindjes slaat men massaal de hand voor de mond als iemand dood neervalt.
Het kwam dan ook niet geheel als verrassing dat RTL deze week aankondigde er nog eens vier jaar aan vast te plakken. De soap trekt elke avond nog altijd zo’n anderhalf miljoen kijkers.
Als ik mag raden: u bent niet één van die anderhalf miljoen. Ik kijk zelf ook niet naar de soap. Als tiener was ik nog wel geïnteresseerd, om zo op het schoolplein te kunnen meepraten over de avonturen van Jeff, Laura, Janine en Ludo. Toen al was ik diep onder de indruk van de kennelijk oneindige reeks drama’s die de schrijvers bleven verzinnen, zonder dat het ooit volledig kolderiek en absurd werd. Het bleef boeien. Pas toen ik met andere mensen omging, stopte ik met kijken. In mijn hoogopgeleide omgeving kijkt niemand GTST. Dat is te platvloers, te volks, te simpel.
Nee, mijn bubbeltje kijkt naar andere series met schier oneindige reeksen van abortussen, mishandelingen, prostitutie, miskramen, chantages, verkrachtingen, eetstoornissen, drugsverslavingen, zelfmoordpogingen en buitenechtelijk kindjes. Game of Thrones bijvoorbeeld. Van het overlijden van dat andere personage, Jon Snow, was ik daarom wel op de hoogte. Afgelopen week zat mijn Twittertijdlijn en Facebook-kring aan de buis gekluisterd voor de seizoensfinale. Nadat schrijver George R.R. Martin voor de zoveelste keer een van zijn belangrijkste personages het loodje liet leggen, heerste er ongeloof en verdriet onder mijn vrienden. Ze huilden om een geliefd personage dat ze al vijf seizoenen volgden.
Mij is het nog nooit gelukt om een serie vijf seizoenen lang te volgen. Hoe verder zo’n verhaal vordert, hoe meer het me gaat tegenstaan. Begrijp me niet verkeerd, ook ik raakte verknocht aan Breaking Bad en al die andere kaskrakers, maar na een tijdje ga ik met steeds meer tegenzin kijken. De schrijvers van Breaking Bad hadden me toch echt beloofd dat die longtumor van de scheikundedocent ongeneselijk en kwaadaardig was, maar toen die arme Walter White na twee seizoenen nog steeds crystal meth stond te koken, ging het me vervelen. Toen naar House of Cards. Ook dat begon spectaculair, maar uiteindelijk bleken ook de keiharde fraude, intriges, chantages en huwelijksperikelen van een powercouple een houdbaarheidsdatum te hebben. Orange is the New Black was hetzelfde verhaal. Dat emmerde maar door. Downton Abbey heb ik nog het langst gekeken, ik ben dol op foeilelijke Britse landhuizen en uitbundige kostuums. Maar uiteindelijk eindigde de Earl of Grantham, zijn dochter Mary en butler John Bates net als Frank Underwood en Skyler en Piper en al die andere personages op precies dezelfde manier, als volledig uitgeperste leeggetrokken hulzen van zichzelf.
Dat is het probleem met al die series, er komt geen einde aan. De Underwoods gaan een vierde seizoen vol spannende avonturen tegemoet. Volgend jaar horen we ongetwijfeld opnieuw de oeh’s en aah’s als er weer één of ander personage het loodje legt in Game of Thrones. Ook de vrouwengevangenis, Girls, Downton Abbey gaan nóg een seizoen door. Het heeft iets uitermate triests. Ik had Lady Mary wel een gracieus einde gegund. Een grande finale, iets groots en meeslepends, waarna we allemaal iets anders kunnen gaan kijken. Maar nee, ze blijft naar je aandacht lonken met precies dezelfde verslavende ingrediënten, voorspelbare cliffhangertjes en alle kunstjes uit de trukendoos waarmee elke andere soapieschrijver zijn cast blijft uitmelken. Er hoeft alleen nog een highbrow sausje van Britse adel overheen, of van een politieke familie, of misschien maar weer eens een of andere maffiafamilie, en de kijker kan zonder schuldgevoel de volgende aflevering downloaden, in zijn eigen bubbeltje blijven rondhangen, en de illusie houden dat het allemaal reuze bijzonder en intelligent vermaak is. Absoluut geen soap of zo iets.
Ik denk dat ik me deze zomer maar weer eens in films ga verdiepen. Die zijn op een gegeven moment afgelopen. Kun je daarna gewoon verder met je leven.

Nergens een meerderheid (NRC 6 juni 2015)

Nieuwtje van afgelopen week: ‘Coalitie + SGP + D66 + CU is meerderheid in de Eerste Kamer kwijt’. Nou ja, nieuwtje. Non-nieuwtje. Misschien reden voor ophef in 2012, nu kijkt niemand er nog van op. Toch blijft het historisch: de partijen die als eerste, derde, zesde, achtste en negende zijn geëindigd in de verdeling van senaatszetels hebben geen meerderheid. Sterker nog, geen enkele realistische coalitie heeft een meerderheid.
De Eerste Kamer die afgelopen week werd geïnstalleerd is de meest versnipperde ooit. 75 zetels worden nog net niet helemaal eerlijk verdeeld over 11 fracties. Gemiddeld verschilt een partij nog maar een paar zetels van het gemiddelde. In de jaren tachtig lag die spreiding steevast hoger dan zeven, in 2003 was het 6,9. In 2007: 6,2. In 2011: 4,6. Nu is het 3,9. Er hoeft nog maar een minieme politieke verschuiving van grote naar kleine partijen plaats te vinden, en we komen in de buurt van de volstrekte willekeur.
Als je dan geblindeerd 75 Kamerzetels in 11 bakken werpt, is er een aanzienlijke kans dat je eenzelfde verspreiding vindt als die je in een Eerste Kamer na échte verkiezingen zou kunnen aantreffen.
Nederland graviteert vrolijk verder naar het midden. Alsof we een bak met een paar miljoen vectortjes zijn, kleine pijltjes die elk een andere richting uitduwen zodat er netto niets meer gebeurt. Voor elke burger die zich boos maakt is er wel een andere burger die zich om het tegenovergestelde boos maakt.
Is dit het dan? De deadlock, de remise, waar niemand nog kan bewegen vanwege het gebrek aan meerderheden in Eerste of Tweede Kamer, of vanwege de slechte peilingen, of het Europese Hof, de Raad van State, het CPB, de Europese bank, de voorpagina van De Telegraaf, de handelsbelangen of de dertigduizend internationale verdragen.
Het grote niets? Integendeel. Er wordt massaal gesneden, overgeheveld, gestroomlijnd, aan de belastingknoppen gedraaid. Het vacuüm in visie en politieke richting lijkt juist uitermate vruchtbaar voor groot onderhoud aan de overheid, gedreven door het maatschappelijk verlangen om het ambtenarenapparaat meer lean and mean te maken. Daar is namelijk wél een meerderheid voor. Wat wil de moderne burger? Die wil superhandige instanties, ‘alles in één overzicht’, vooraf ingevuld, met één regisseur, één DigiD, één telefoonnummer, één loket, één IT-dienst met één softwareprogramma, met minimale overheadkosten, en makkelijk toegankelijk op alle smartphones en tablets.
Het lijkt op politiek in de marge, TROS Radar-materiaal, doodsaaie debatten, maar het wordt bloedserieus genomen. De grootste ophef in Den Haag ontstaat als er iets aan de uitvoering schortte. Als de staatssecretaris het handiger had kunnen aanpakken of beter had kunnen communiceren, als hij de zaak niet onder controle had, of in ieder geval die indruk wekte in de Kamer. De belangrijkste debatten gaan over de bedrijfsvoering van de Belastingdienst, over hoe we hogesnelheidstreinen inkopen, hoe we IT-systemen vervangen, hoe we de PGB-gelden uitbetalen. Bij gebrek aan meerderheden lijkt de Tweede Kamer zich voornamelijk bezig te houden met de poppetjes. Met de vraag of we misschien toch een nieuwe teamleider moeten gaan headhunten voor dit project. Non-politiek.
Het maakt mensen pessimistisch. We hunkeren naar richting. Actievoerders die iets hebben om actie over te voeren, dichters die iets hebben om over te dichten. En politici die gewoon ouderwetse visie tentoonspreiden. Die heel hard, dwars door die bak met pijltjes heen, één richting uitrennen, ook al betekent dat dat ze daarmee ook meteen nieuwe verkiezingen kunnen uitschrijven.
Maandenlang zien we achtergrondverhalen in de krant over die malle premier van ons, de Tefal-man, zonder eigenschappen, zonder idealen, de ultieme manager, die – als hij zich dan een keer op een partijcongres uitspreekt, zoals twee weken terug – zulke algemeenheden debiteert dat hij net zo goed had kunnen zeggen dat hij tegen genocide is.
Is dit het grote niets? Ik ben niet pessimistisch. Wat mij betreft is het het grote alles. Misschien wel de ultieme balans. Een land waar voor niets meer een meerderheid is behalve voor meer gemak, meer comfort en meer zorgeloosheid. Op een dag worden we wakker en is de spreiding in de Kamers 0 geworden. De zetels van de volksvertegenwoordiging zijn verdeeld over een tiental partijen met elk evenveel parlementariërs die allemaal op hoge toon roepen dat het beter moet, eenvoudiger, gestroomlijnder, goedkoper. Dan is dit land de democratie voorbij. Dan is dit land af.

Beter leven door robot (23 mei 2015, NRC)

Afgelopen maand kocht ik mijn eerste robot. Een stofzuiger, de ‘Roomba 650’. Uiteraard niet het eerste huishoudelijke apparaat hier wat enigszins autonoom denkt en doet – ik heb een wasmachine, afwasmachine, thermostaat – maar dit was een ‘echte’ robot, eentje die rondrijdt, zijn omgeving scant, om hoekjes heen zuigt, afremt om niet te hard tegen muurtjes aan te botsen, en vanzelf weer terug naar zijn oplaadplek rijdt als de batterij leeg raakt. Ideaal, vind ik. Niet dat ik erg leed onder constante stofzuigdruk, maar toch. Ik zet hem in de slaapkamer, raap wat snoertjes en dingetjes van de grond, zet hem aan, sluit de deur en lees de krant in de keuken. Een fantastische uitvinding, vooral voor de vrouw. Ook na vijftig jaar emancipatie leven we immers nog steeds in een wereld waar de stofzuiger een typisch moederdagcadeau is en waar vrouwen twee keer zoveel tijd aan het huishouden besteden dan de man. Ook in de eenentwintigste eeuw gaat niet de man, maar technologie de vrouw van het huishouden bevrijden. Sommige dingen veranderen nooit.
Toch schijnt het gevaarlijk te zijn, die robots. Economen waarschuwen voor een toekomst waarin de mens werkloos op de bank komt te zitten. Persoonlijk kan ik niet wachten tot dat werkelijkheid wordt. Sinds de komst van de robot erger ik me des te meer aan elk taakje dat ik nog in het huishouden moet verrichten. Het is ridicuul dat de mens met die enorme computer in zijn hoofd anno 2015 nog steeds wasmachines staat in te ruimen of een half uur lang kleding op een droogrek staat te hangen of zijn goede tijd, energie en aandacht aan andere stupide zaken moet besteden als een maaltijd koken.
Of een auto besturen. Google kondigde vorige week aan dat hun eigen robotauto zeer binnenkort in Californië de weg op gaat. De zelfrijdende Lexusvloot van Google heeft er al meer dan een miljoen Amerikaanse mijl op zitten, het equivalent van 10 jaar forenzen tussen Groningen en Maastricht. In al die mijlen zijn de auto’s bij elf ongelukken betrokken geweest waarvan alle elf door mensen werden veroorzaakt. Het is moeilijk om te overdrijven wat een aardverschuiving die auto teweeg gaat brengen.
Een kort lijstje van wat overbodig wordt: fileberichten, grote parkeergarages, rijscholen, snelheidscontroles, de BOB, de Überchauffeur, je kinderen wegbrengen, zesbaanssnelwegen, reclamecampagnes tegen slaperige automobilisten, boetes voor telefoneren in de auto.
Over tien jaar trekt de forens op zijn gemak een biertje open op de snelweg op weg naar huis, hij kijkt een film, leest een boek, doet een dutje.
Ik hunker naar dat soort verandering, naar meer tijd, meer gemak, meer ontspanning, meer ontwikkeling. Toch staan de meeste mensen niet te juichen. Technische werkloosheid, dat is het angstbeeld. Keynes had het er al over in de jaren dertig. In tachtig jaar vooruitgang is die voorspelling niet één keer echt langdurig werkelijkheid geworden. Elke keer weer bleek innovatie vooral te leiden tot meer economische groei met meer banen. Maar dit keer is het anders, zeggen de economen en ze wijzen op hun economische modellen die keer op keer faalden maar die ze telkens toch maar weer uit de kast trekken omdat dat nu eenmaal is wat economen doen. Echt waar, dit keer is het anders, voorspellen ze. Binnen de kortste keren kunnen alleen de rijken hun stofzuigrobotjes nog laten rondrijden en zit de rest thuis op de bank, in armoede, afhankelijk van een werkloosheidsuitkering of een basisinkomen.
Het mensbeeld dat daaruit voortkomt heeft iets ontzettend triests. Het veronderstelt dat de wereld beter af is als de lagere sociaal-economische groepen zich gewoon bezig kunnen houden als hamsters rondrennend in een wiel, met banen die morgen volstrekt overbodig worden of dat misschien nu al zijn. Het is angst voor wat er gebeurt als de hamsters uit hun wieltjes komen, die massa van vrachtwagen-, bus- en taxichauffeurs, die straks achter het stuur vandaan komt en even richtingloos zal zijn. Ik ben niet bang. Elke minuut die iemand niet in de file hoeft te staan, of hoeft te stofzuigen, of een vrachtwagen moet besturen, is een gewonnen minuut. Het verleden zou ons vertrouwen moeten geven. Telkens weer wisten mensen zich nuttig te maken, de miljoenen boeren die de afgelopen twee eeuwen van het land kwamen, de fabrieksarbeiders, de mijnwerkers, de postbodes. Elke keer als de banenmarkt weer werd opgeschud, bleek het een kans te zijn. Een kans voor mensen op bevrijding van repetitieve, geestdodende banen. Een kans op een opleiding. Een productiever bestaan. Een beter leven. Vooruitgang.

Nepstudie verziekt lust (NRC 9 mei 2015)

Bij de introductie van de pil in de jaren zestig was er één grote angst: vrouwen zouden zorgeloos rond gaan seksen, huwelijkse trouw zou een achterhaald begrip worden en promiscuïteit de nieuwe mode. In de meeste staten van Amerika was anticonceptie daarom verboden. De vrouw moest seksueel in toom worden gehouden. Anno 2015 kopte de Correspondent met: ‘Het is tijd om met de pil te stoppen (want die verpest je seksleven)’. Het ging niet over een groot dubbelblind onderzoek. Het ging over de persoonlijke ervaring van schrijfster Bregje Hofstede die er, na onderzoek in haar eigen dagboek, achterkwam dat ze geen libido meer had nadat ze met een nieuwe pil was begonnen. En wat bleek? Toen ze vervolgens met die pil stopte, was ze ineens weer een beest in bed.
U begrijpt: grote ophef. Ongeveer 100 miljoen vrouwen wereldwijd gebruiken de pil, in Nederland is dit het populairste anticonceptiemiddel. Dus Hofstede mocht bij RTL Late Night vertellen over haar baanbrekende bevindingen. Ik kan me voorstellen hoe aan tienduizenden Nederlandse eettafels de anticonceptiestrategie in de afgelopen weken nog eens ter sprake kwam. Iedereen wil wel een beter seksleven en daar was ineens een makkelijke oplossing.
Het probleem is alleen dat het helemaal niet zo duidelijk is wat de effecten van hormonen op het seksleven zijn. Arts-seksuoloog Lunse, aan tafel bij Late Night, geeft ronduit toe dat de resultaten elkaar tegenspreken. Wie in de literatuur zoekt, vindt tientallen studies met uiteenlopende uitkomsten. Iedereen meet wel dat het hormoon testosteron wordt verlaagd, maar in de ene studie blijkt dat honderden Duitse pilneemsters minder zin hebben in seks, terwijl in een andere studie Italiaanse vrouwen aan de pil zeggen juist méér seksuele gedachtes, fantasieën en lustgevoelens te hebben. Het is maar aan wie je het vraagt. Hier in St. Louis werk ik met een cohort vrouwen waarvan 45 procent een abortus heeft gehad en 39 procent in armoede leeft. Reken maar dat zij een stuk zorgelozer seksen sinds ze de pil kregen.
Natuurlijk zou Hofstede gelijk kunnen hebben. Maar om dat aan te tonen heb je een geblindeerde studie nodig met een neppil. Het placebo-effect bij zoiets vaags als ‘zin in seks’ of ‘reageren op prikkels’ kan enorm zijn. Als iemand haar nieuwste pilstrip stiekem had vervangen door een placebo, had ze dan net zoveel zin in seks gehad als nadat ze gestopt was? En als ik haar een pilletje had aangeboden met daarop groot geschreven: afrodisiacum? Maar zo’n studie is extreem lastig en duur. Je moet een groep vrouwen vinden met een actief seksleven, die bereid zijn om lange tijd pil of placebo te slikken en daarnaast met condoom te vrijen. En dan mogen onderzoekers bidden dat niet alsnog iemand ongewenst zwanger raakt. Iemand die al die problemen niet had, was de uitvinder van de pil zelf, Gregory Pincus. Hij gaf in de jaren vijftig een groep vrouwen een neppil, loog dat ze een echte hadden gekregen en vertelde dat ze bijwerkingen zouden ondervinden. Die groep bleek bijna net zoveel last van bijwerkingen te hebben als de groep die écht de pil had kregen (17 procent vs 23 procent). Weet je wie veel minder last van bijwerkingen hadden? Een groep vrouwen die de echte pil kreeg maar geen waarschuwing had gekregen over bijwerkingen. In die groep had maar 6 procent last van kwaaltjes. Kortom, door tegen vrouwen te zeggen dat ze bijwerkingen krijgen, krijgen ze bijwerkingen. Het zou dus best zo kunnen zijn dat Hofstede eigenhandig het seksleven van een aanzienlijke groep Nederlanders heeft verziekt.
Het ergste is dat dit soort verhalen een eigen leven gaan leiden. Naast libidoverlies beschrijft ze namelijk ook dat ze plotseling harder kan rennen, daarbij meer zweet en verder een algemene emotionele “rekalibrering” ondervindt. Zonder het te weten had de pil, met al die „chemicaliën” een algemeen afvlakkend effect op haar gehad. In de vele reacties bij de Correspondent herkennen lezers haar ervaringen.
Dat komt me allemaal iets te bekend voor. Dat soort verhalen gaat ook rond over over de veiligheid van genetische gewassen, monosodiumglutamaat, aspartaam, vaccinaties. Iemand roept iets, een verwarde wetenschapper, een bezorgde moeder, een vrouw die een seksuele en emotionele opleving doormaakt nadat ze met de pil stopt. En dan verschijnen over een jaar de eerste berichten dat de pil je autistisch maakt. Over twee jaar is het pilgebruik gekelderd. En het jaar daarna kunnen we weer ouderwets tienerzwangerschappen opdweilen. Zo gaat het nu eenmaal met dat soort dingen.
Steeds sneller zetten we uitvindingen van de jaren vijftig en zestig bij het oud vuil. Tegelijkertijd wordt het zoeken naar vervangende alternatieven moeilijker, omdat we bang zijn om iets of iemand per ongeluk pijn te doen. Dat is de ware tragiek.