Wetenschap die niet redt (31 januari 2015, NRC)

Één zorg minder. De Ebola epidemie lijkt nu echt af te remmen. Nu gaan ze daar gewoon weer dood aan alle ziektes waar ze eerder ook dood aan gingen: malaria (600.000 slachtoffers per jaar), AIDS (1.5 miljoen slachtoffers per jaar, waarvan een kwart aan tuberculose) of simpele huis- tuin en keukendiarree (jaarlijks 750.000 slachtoffers onder de 5 jaar).

Het is té cynisch om te klagen dat voor die ziekten geen aandacht is. Er is wel aandacht voor. Alleen staat het niet elke dag op de voorpagina. Neem het Global Fund voor de bestrijding van tuberculose, malaria en HIV/AIDS. Alleen al aan HIV/AIDS geeft dat fonds 16 miljard per jaar uit. En dan zijn er nog de initiatieven van de 0,1%. Bill Gates belt met Thomas Piketty om uit te leggen waarom hij geen zin heeft om meer vermogensbelasting te betalen. Hij wil namelijk meer dan de helft van zijn geld uitgeven via zijn foundation: dit jaar alleen al 500 miljoen dollar aan de bestrijding van infectieziekten in ontwikkelingslanden. Hij gelooft dat hij zijn geld beter kan uitgeven dan dat de Amerikaanse overheid dat kan.

En de wetenschap draagt uiteraard zijn steentje bij, althans zo lijkt het. Er zijn grote budgetten beschikbaar voor groepen die onderzoek doen naar dit soort ziekmakende beestjes. Tijdens werkbesprekingen en presentaties zie ik telkens weer dezelfde slides met dezelfde statistieken, ietwat obligaat gepresenteerd door een postdoc of promovendus. “U kent deze getallen, maar ik moet ze toch nog even laten zien”.

Het is toegepast onderzoek, dat begrijpt u wel. En op verjaardagen en partijtjes kan je trots beweren dat je aan de wereldproblematiek werkt, dat jouw beestje honderdduizenden dood, en dat jij dat misschien wel gaat voorkomen.

Maar wat volgt na de slides met statistieken is meestal een hyperfundamenteel verhaal. Over welk eiwitje, samen met welk eiwitje een complexje vormt, en hoe dat samen met nog een ander eiwitje essentieel is voor de besmetting. Sommige onderzoeksgroepen weten zoveel van een bacterie dat ze er mee kunnen goochelen. Neem bijvoorbeeld de E. coli die urineweginfectie veroorzaakt, een nogal veel voorkomende en gevaarlijke kwaal, waar eigenlijk nog steeds alleen antibiotica voor beschikbaar is. Er zijn groepen die van zo’n bacterie echt elk gen, elk eiwit, elk complexje, elk structuurtje kunnen modificeren, verlengen, verkorten, weghalen, of verduizendvoudigen. Maar urineweginfectie genezen, dat lukt niet.

Maar goed, volgens de heersende opinie hoeft dat ook niet meteen. Als je een beetje gevestigde wetenschapper bent kun je iedereen wijs maken dat je de infectie eerst moet begrijpen, voordat je hem kan bestrijden. Sterker nog, je kan mensen dertig jaar lang zoet houden met die bewering, ondertussen miljoenen aan onderzoeksgeld aannemen en nog steeds roepen dat er echt meer onderzoek nodig is, meer begrip, meer inzicht, meer gestaar naar die prachtige complexe dans van eiwitjes en genen en structuurtjes voordat je ook maar kunt beginnen met nadenken over een medicijn.

Sterker nog, eigenlijk kan je elk onderzoek naar elk eiwitje in elke bacterie verkopen als “het vinden van nieuwe targets voor nieuwe soorten antibiotica”. Ik breek al een jaar lang mijn hoofd over hoe ik in twee of drie slides mijn onderzoek kan koppelen aan AIDS, of kanker, of hart- en vaatziekten. Het zou wel heel toevallig zijn als mijn onderzoek daadwerkelijk gaat bijdragen aan het voorkomen of genezen van die infecties. Maar als ik mensen dat kan wijsmaken, kan ik wel ineens veel grotere fondsen aanboren.

Begrijp me niet verkeerd: ik vind het een legitieme wens om meer te willen begrijpen over de samenwerking van eiwitjes. Wetenschappers zijn geen geldwolven, ze worden niet snel miljonair en lijken daar ook niet geïnteresseerd in. En misschien geloven sommige van hen ook daadwerkelijk dat ze de wereld redden. Maar als ik Bill of Melinda Gates was, dan zou ik toch uitkijken met de wetenschap. Ik vermoed dat een klamboe, of een investering in de lokale klamboefabriek, of zelfs een algemene poging tot armoedebestrijding, sneller iets gaat opleveren voor malaria-patiënten dan het malaria-onderzoek in de westerse wereld.

Als ik Bill of Melinda Gates was dan zou ik alleen iets aan wetenschappers geven als er iemand, een farmaceut met een aandeelhouder of een arts met een stervende patiënt, heel ongeduldig bij de deur van het lab staat te wachten op een werkend middel. Wetenschappers alleen gaan de wereld niet redden.

 

Betutteling pensioenen (17 januari 2015)

Toen deze week de AFM zijn visie presenteerde op het pensioendebat, en daarin suggereerde dat het verstandig zou zijn ZZP’ers te verplichten om pensioen op te bouwen, dacht ik aan alle plannetjes, en bescherminkjes en bemoederinkjes waar de rest van de arbeidsmarkt, de gewone werknemer, onder wordt bedolven. Weinig plekken waar je als volwassen zo betutteld wordt als op je werk. Al die verplichte verzekeringen, voor als je ziek wordt, arbeidsongeschikt, of ontslagen. De belastingen die de werkgever voor de zekerheid maar alvast op je loon inhoudt (anders zuipen ze het vast in één keer op). Je bureaustoel op de juiste hoogte, de trapleuning verplicht vasthouden, geen twee bekertjes koffie in je hand. En dan het salaris. Dat krijg je niet zomaar gewoon per maand. Nee, dat krijg je als de werkgever denkt dat jij het nodig hebt. Eind december een dertiende maand voor de dure dagen. In mei een extra zakcentje voor de vakantie, om een ijsje van te kopen aan het strand. Alsof het kadootjes zijn, in plaats van verdiend loon.

En dan hebben we het nog niet gehad over het pensioenplan. Waar zowel werkgever en werknemer verplicht aan mee moeten doen. Een pensioen waarin, zo berekende het CPB in 2013, ongeveer 100 miljard euro van de jonge naar de oude generatie wordt overgeheveld. Niemand die vraagt hoeveel je wilt inleggen, hoe breed je het wilt hebben, hoeveel risico je wilt nemen, hoeveel solidariteit je tentoon wilt spreiden. Wie werkt in Nederland wordt in een uitgekiend solidariteits-keurslijf gewrongen. One size fits all.

Niet verwonderlijk dus, dat er zoveel ZZP’ers zijn in Nederland. Het aantal is in de afgelopen achttien jaar gegroeid van ongeveer 360.000 tot ongeveer 800.000, meer dan tien procent van de beroepsbevolking. Ik begrijp dat wel. Ik zou er ook tien keer over nadenken voordat ik personeel zou aannemen.

Maar al die ZZP’ers, dat zijn geen grootverdieners. De helft heeft een omzet van minder dan 50.000 euro per jaar. Één op de zes leeft onder de armoedegrens. Dit is een groep die grote risico’s loopt. Ze hebben vaak te weinig geld om zich te verzekeren tegen arbeidsongeschiktheid. Te weinig geld om buffers op te bouwen voor magere jaren. Te weinig geld om in een pensioenfonds te stoppen. Deze maand is een heus ZZP-pensioenfonds gestart. Eentje waar de gemiddelde werknemer verheugd over zou zijn. Met een écht individueel pensioen, waar je niet in je eentje het pensioen moet ophoesten voor drie grijsaards, waar je zelf inleg en risico regelt. Maar de animo was niet groot. 10.000 aanmeldingen. Volgens een SCP rapport dat eind vorig jaar verscheen bouwt éénderde van de ZZP’ers helemaal niets op.

En dat zouden ze natuurlijk zelf moeten weten. ZZP’ers zijn geen zielige types die hunkeren naar een leven in loondienst. Maar 6% geeft aan liever een vaste baan te hebben, de meeste zijn ondernemer omdat ze dat graag willen zijn.

En als je voor die vrijheid kiest, dan zou je de rest ook zelf moeten kunnen inrichten. Dan zou je zelf moeten bepalen of je later alleen van een AOW wil leven en hoeveel risico op armoede je wil lopen. Als het risico van dat ondernemen inderdaad neerkomt bij de ondernemer en zijn gezin zou dat je eigen keuze moeten zijn. Maar dat is niet zo. Het risico is voor rekening van de samenleving. Bijna 40% van de ZZP’ers heeft wel eens een bijstand- werkeloosheid- of arbeidsongeschiktheidsuitkering ontving. Dat betalen die krimpende groep werknemers, die in dat knellende solidariteitskeurslijf zitten.

Ik ben tegen zo’n verplichte pensioensopbouw. Ik vind het een beperking van de vrijheid om je leven in te richten hoe je dat wilt. Ik vind dat je zelf moet bepalen hoe goed of slecht je het wil regelen. Maar ik snap wel waar het voorstel vandaan komt. Als er straks een half miljoen straatarme bejaarde oud-ZZP’ers rondlopen, reken maar dat één of andere socialist dan regelt dat de ouderen die wel een pensioen hebben opgebouwd tot solidariteit worden gedwongen. Het risico van die 800.000 ondernemers is vroeg of laat voor ons. En dat risico wordt steeds groter.

Over gif geen mening (NRC, 3 januari 2015)

Ik ben afgelopen zomer naar de Verenigde Staten verhuisd om één hele specifieke vraag te onderzoeken. Een vraag die me al mijn hele promotieonderzoek bezig hield. Ik onderzocht vijf jaar lang één eigenschap van één type melkzuurbacterie en ik vroeg me vijf jaar lang af wat het effect van die ene eigenschap kon zijn op de gezondheid van de mens.

Ik moet bekennen: het was meer dan een vraag. Meer dan een hypothese. Het was een overtuiging. Misschien zelfs een geloof.

Een half jaar van experimenten verder kom ik erachter dat die ene eigenschap van die ene bacterie waarschijnlijk geen donder te maken heeft met de gezondheid van de mens. Althans, ik heb nog geen enkel effect van die eigenschap kunnen ontdekken. Een heel andere eigenschap lijkt een allesbepalende rol te spelen.

Dat is een pijnlijk proces. Alsof ik een vastgeroeste schakelaar in mijn hoofd moet omzetten. In het onderdeel “discussie” van mijn artikelen en mijn proefschrift, waar je vrij mag zwemmen, vrij mag discussiëren over de mogelijk implicaties van je bevinding, daar schreef ik telkens uitgebreid over mijn verwachtingen van het belang van deze eigenschap. Die stukjes waren bij nader inzien onzinnig. Luchtfietserij. Speculatie. Echt, zo’n carrière als Perdiep Ramesar, of Diederik Stapel, of andere beroepsfabulanten is dan zo gek nog niet. Het is fijn om altijd gelijk te krijgen. Om je hypothesen gewoon in te kunnen kleuren.

In het dagelijks leven fabuleren we er eigenlijk allemaal een beetje op los. We formuleren continue hypotheses en theorieën die we niet testen, maar gewoon door selectieve waarneming zelf inkleuren en als waarheid aannemen. We doen maar heel zelden experimenten.

Een mooi voorbeeld vind ik de mode van de ontgiftingskuur, typisch iets voor het begin van het nieuwe jaar. De Guardian schreef er een aardig verhaal over afgelopen maand. Ontgiften houdt in dat je een aantal dagen alleen maar sapjes dringt, of kruidenthee, of water om daarmee je lichaam schoon te spoelen. Sommige nemen daar ook laxeerpilletjes bij, of spoelen op andere wijze hun darmen leeg (ik zal u de details besparen). De ontgiftingsdeskundigen geloven namelijk dat het menselijk lichaam bij dagelijks gebruik langzaam vies wordt van binnen. Dat er zogenaamde toxines ophopen in darmen, nieren en lever en dat dat gevaarlijk is voor de gezondheid. De andere aanname is dat je die toxines fysiek kunt wegspoelen, alsof je lichaam een soort dakgoot is, een buizensysteem, of het filter uit je droger waar je regelmatig stof uit moet plukken.

Er bestaat zelfs een hele industrie om het ontgiften heen, die talloze pillen, sapjes en zelfs hele vakantieweken aan de man brengt om “het lichaam van binnenuit reinigen” (volgens Sapmeesters). Waardoor “cellen ongewenste gifstoffen beginnen los te laten” (puurenkuur.nl).  Volgens de website van A. Vogel moet je het zien als een grote schoonmaak. “Je houdt toch ook een grote schoonmaak elk jaar in je huis? Waarom dan niet in je lichaam?” Het klinkt zo logisch. Je kunt het bijna voor je zien hoe het in zijn werk gaat. Hoe die sapjes als een schuursponsje met Cillit Bang je darmen weer blinkend achterlaten.

Maar er is geen enkel wetenschappelijk bewijs voor. Alleen anekdotisch. Als mensen hun dieet zo radicaal omgooien voelen ze zich anders, ze vallen af, darmklachten verminderen. Het werkt! Maar waar al die gifstoffen ondertussen blijven? Dat lijkt niemand te weten. In 2009 vroeg de organisatie “Sense of Science” aan supermarkten en apotheken die ontgiftingsproducten verkochten wat die ophopende gifstoffen eigenlijk zijn. Ze moesten het antwoord verschuldigd blijven.

Let wel, dit zijn geen sekteleiders, of weirdo’s, of een eenling die een keer iets bizars beweert. Dit zijn honderden, misschien wel duizenden mensen wereldwijd die met glad gezicht beweringen doen over stofwisselingseffecten, gifophopingen en pseudo-biochemische processen waarvan ze geen enkel idee hebben of die ook daadwerkelijk plaatsvinden. Dat blijf ik onvoorstelbaar vinden.

Ondertussen gebeurd er aan de wetenschapskant ook iets grappigs. In het artikel van de Guardian reageert een emeritus professor complementaire geneeskunde in sterke bewoordingen op de theorie achter de ontgiftingskuren. Onzin! Lariekoek! Maar op basis waarvan? Heeft hij naar leverbiopten gekeken voor en na een sapkuur? Heeft hij de verandering in de microbiota geanalyseerd? Welnee. Hij wéét gewoon dat het onzin is. Hij vindt het waarschijnlijk. Hij heeft het nooit gemeten.

In 2015 wil ik pleiten voor meer twijfel. Voor vaker “ik weet het niet”. Voor meer vragen, onzekerheden. En vooral voor meer experimenten.

Filosoof, ga naar Delft (NRC, 20 december 2014)

Ophef in alfa-land: de faculteit geesteswetenschappen van de UvA gaat reorganiseren en de faculteit filosofie van de Erasmus Universiteit moet sluiten. Let wel, dat betekent niet dat er geen filosofie kan worden gestudeerd in Rotterdam. De studie filosofie wordt naar alle waarschijnlijkheid bij een andere faculteit gevoegd. En dat is heus niet zo vreemd. Binnen een straal van 100 kilometer rond Rotterdam vindt je zeven (!) andere opleidingen filosofie. Niet één daarvan houdt een hele faculteit draaiende voor dat ene curriculum wijsbegeerte.

Maar goed, er hoeft niet veel te gebeuren om opiniemakend Nederland de kenniseconomie weer eens dood te laten verklaren. Rob Wijnberg beweert dat “denken te duur is geworden”. Bas Heijne schrijft dat de zogenoemde kenniseconomie op de grote vragen van onze tijd geen antwoord heeft. Ook Floor Rusman ziet dat als een probleem: vooral de opkomst van de robots stelt ons voor grote vragen, die uiteraard niet kunnen worden opgelost door ingenieurs. Die zouden daar niet de juiste sociale en creatieve vaardigheden voor hebben. Daar hebben we geesteswetenschappers voor nodig!

En die geesteswetenschappen die gaan ten onder als je de columnisten van dit land mag geloven. Heijne schrijft “De huidige regering lijkt volkomen in de ban van het idee van technologie als motor van de economie. Alles wat niet instrumenteel gebruikt kan worden, geldt als onnuttig, overbodige luxe.” Nu wil ik natuurlijk niet de vervelende bèta gaan uithangen, en allerlei materiële zaken erbij gaan halen. Maar in ons resultaatgerichte, koelbloedige, materiële onderwijssysteem studeren er nog altijd vier keer zoveel studenten geschiedenis dan natuurkunde. Filosofie heeft nog altijd méér studenten dan wiskunde. Voor elke chemicus staan er nog altijd 10 geschiedkundigen en 2 filosofen in de rij om alle nieuwe technologie in de juiste context te plaatsen. De geesteswetenschappers zijn niet bepaald op aan het raken.

Dat kleine groepje studenten dat nog scheikunde studeert in dit land is trouwens ook precies de reden dat VU/UvA én Delft/Leiden samen de opleiding organiseren. Niemand die “de ondergang van de kenniseconomie” voorspelde toen dat gebeurde.

Maar dat is niet het ergste. Het ergste is dat het erop lijkt dat de meeste opiniemakers toch echt in academische hokjes denken, waarin alle opleidingen en alle onderwijsgroepen binnen de lijntjes van hun eigen vakje kleuren. Neem het voorbeeld van zowel Rusman als Heijne over de geesteswetenschappers die “Grote vragen” dienen te stellen over de opkomst van robots in de arbeidsmarkt. Ze gaan in hun columns uit van een wereld waarin de contactgestoorde ingenieur een technologie bedenkt, de bedrijfskundige dat naar de markt brengt, de geschiedkundige daarover dan een aantal oude koeien uit de sloot trekt, en de filosoof aan de zijlijn over het hele gebeuren een aantal “Grote vragen” stelt. En vergeet ook vooral niet dat die ingenieur dus aan al die mensen moet uitleggen wat precies de mogelijkheden, de toekomst, de gevaren en de alternatieven van de technologie zijn, op een manier die begrijpelijk is voor iemand die zijn gehele studie heeft doorgebracht op het eenzame eilandje wijsbegeerte. Om die communicatie te begeleiden heb je uiteraard een leger van communicatiewetenschappers nodig. (Gelukkig zijn er voor elke wiskundige 4 communicatiewetenschapper beschikbaar, dus dat moet goed komen.)

Maar de wereld werkt zo niet. Ingenieurs, heel vreemd, denken zelf ook na. Scheikundigen beginnen zelf bedrijfjes. Wiskundigen starten zelf Youtube-kanalen, biochemici maken zelf regelmatig beslissingen of iets ethisch verantwoord is of niet. En natuurkundigen bedenken zelf wat hun bevindingen over de relativiteit van energie, tijd en materie betekenen voor de fundamentele vragen over het bestaan. En die robot? Terwijl de filosofen op hun eiland in Rotterdam gedachte-experimenten zaten uit te voeren over de mogelijkheid dat robots ooit autonoom kunnen functioneren, sleutelen ingenieurs 15 kilometer noordwaarts daadwerkelijk zo’n revolutionaire robot in elkaar.

Als je, zoals Rusman en Heijne, wilt dat geesteswetenschappen en wijsgeren iets betekenen voor de maatschappij dan had je die faculteit filosofie niet gisteren maar tien jaar geleden moeten opheffen. Dan moet je de bezuinigingen bij geesteswetenschappen toejuichen, omdat de grenzen tussen studies erdoor vervagen en er in Amsterdam misschien zelfs een brede bachelor ontstaat. Maar eigenlijk moet je verder gaan dan dat. Een gek voorstel, maar misschien moet je zelfs eens aan de geesteswetenschappers vragen om in de trein te stappen richting Delft, of Twente, of Eindhoven. Daar vinden hele boeiende dingen plaats.

Europa is een slechte verliezer op het web (6 december 2014, NRC)

Europa heeft de strijd op het Internet verloren. Vervelend, maar waar. Facebook, Twitter, Google, Apple, een Europeaan spendeert een aanzienlijk deel van zijn leven op Amerikaanse websites met behulp van Amerikaanse of Aziatische elektronica. Terwijl Europese ondernemers bezig waren om subsidie aan te vragen of om de nieuwste regelgeving te omzeilen bouwden Amerikaanse ondernemers de toekomst. Vooral Google is een droom. Gmail is het beste mailprogramma ooit en is gratis. Google Maps wijst de weg beter dan TomTom en is gratis. En Google Now attendeert me er tegenwoordig spontaan op dat een vlucht vertraagd is, of er file op weg naar huis staat, of het gaat regenen. Sommigen vinden dat griezelig. Ik vind het fantastisch. Het maakt mijn leven makkelijker. En het is ook nog eens gratis.

Vervelend voor Europa, dat we niet ook een taartpuntje van het succes kregen. Maar om daar nou zo kinderachtig over te doen? Het Europees Parlement nam donderdag met een ruime meerderheid een resolutie aan waarin ze de Europese Commissie oproept om “voorstellen in overweging te nemen voor de ontvlechting van zoekmachines van andere commerciële diensten”. Zoekmachines, daar bedoelen ze Google mee. Dat bedrijf heeft meer dan 90% marktaandeel in Europa. Eigenlijk komt het erop neer dat het Parlement aan de Commissie vraagt om Google te dwingen de zoekfunctie af te splitsen van de andere functies.

U vraagt zich misschien af voor welk probleem dit een oplossing is. Dat begreep ik aanvankelijk ook niet helemaal. Maar volgens het Europees Parlement verwijst Google in de zoekresultaten te vaak naar eigen diensten. Dat bedreigt volgens het Europees Parlement de vrijheid van andere bedrijven die kaarten of emaildiensten aanbieden. Het zou zelfs discriminatie zijn.

Nu kan je Google veel kwalijk nemen. Over inbreuk op privacy bijvoorbeeld. En soms mag je ze best op de vingers tikken als ze het telefoongebruikers moeilijk maken om apps van de concurrent te installeren. Daar heeft de Europese mededingings-commissaris recent weer een onderzoek over heropend, en terecht. Maar om Google nou kwalijk te nemen dat ze hun eigen producten in hun eigen zoekmachine bevoordelen? Dat is een beetje alsof je de V&D verplicht om aan een klant die chocolaatjes zoekt, uitgebreid alle mogelijkheden bij Albert Heijn, Jamin en Leonidas onder de aandacht te brengen alvorens naar de eigen delicatessen-afdeling te verwijzen.

Kinderachtig. Maar het Parlement durft zo’n resolutie aan. Want Google is groot. In de ogen van het Parlement zijn ze zelfs de “poortwachter” van het Internet. Nu mag dat in Europese ogen misschien zo lijken, met die enorme overmacht van Google hier. Maar één derde van de Amerikaanse zoekmarkt is in handen van Bing en Yahoo. En Google dreigt nog meer marktaandeel te verliezen als Apple voor de nieuwe iPhone als standaardzoekmachine voor één van de concurrenten kiest. In de woorden van oud-topman Eric Schmidt is de concurrentie “one-click away”. Probeert u het maar eens: typ in je adresbalkje bing.com, of typ in het Google zoekscherm “bing” en u vindt zonder problemen Google’s grootste concurrent. Het is onzin dat Google poortwachter is. Maar met die onzin in de hand zou het Parlement graag de afbraak van zo’n vervelend Amerikaans bedrijf bewerkstelligen.

Maar eigenlijk staat er iets verontrustender in de tekst. Het Parlement “benadrukt dat bij de exploitatie van zoekmachines voor gebruikers, het zoekproces en de zoekresultaten neutraal moeten zijn om ervoor te zorgen dat het zoeken op internet non-discriminatoir blijft”. Dat is opmerkelijk. Het zoekproces is per definitie niet neutraal. Het is geen vrijwilligerswerk. Het hele verdienmodel is erop gebaseerd dat mensen betalen om gevonden te worden. Dat is hoe het Europese bedrijfsleven nog enigszins kan meeliften op het succes: Europese bedrijven kunnen eindelijk rechtstreeks de klanten bereiken die ook daadwerkelijk geïnteresseerd zijn in hun producten.

De vraag is hoe het Europees Parlement zo’n onafhankelijke zoekfunctie eigenlijk voor zich ziet? Wie betaalt daarvoor? Misschien vraagt het Parlement zich hier wel hardop af of er niet een staatszoekmachine moet komen. Er zitten genoeg socialisten en ex-communisten in het Parlement, die nog wel weten hoe dat moet. Verbied Google en begin een Brusselse zoekmachine. Een degelijke, slome, protectionistische bureaucratische maar oh zo eerlijke variant van Google. Om die arme Europeanen tegen de grote boze Amerikaanse wolf te beschermen.