Paardenvlees (25.2.2013)

Tags:,

In het hyperelitaire kringetjes, waarin ik me normaal gesproken begeef, reageerde men irritant laconiek op het paardenvleesschandaal. Waarom was er zo’n ophef over? Paard leverde toch prachtige biefstukken op? Wie waren eigenlijk slachtoffer van dit schandaal?

En ze hebben gelijk, er is niet veel mis met paardenvlees. Behalve als paardenvlees wordt vermomd als rundvlees. Dan is er ontzettend veel mis. Voedsel was het eerste dat men besloot op Europees niveau te regelen. De wetgeving die werd ingevoerd moest ook vooral dit soort consumentenmisleiding voorkomen. Op die kenmerkende Europese wijze werd voor elk petieterig onderdeeltje van het voedsel een regel ingevoerd. Van elke hulpstof, kleurstof, antioxidant, emulsifier of verdikkingsmiddel, natuurlijk of kunstmatig, staat precies beschreven in welke producten, voor welke functies, onder welk E-nummer, in welke hoeveelheden het gebruikt mag worden. En daar stopt het niet. Er is regulatie voor het labellen van voedingswaarden, allergenen, genetisch gemodificeerde ingrediënten en voor het maken van gezondheidsclaims (“Verzacht de keel” hoeft nog net niet dubbelblind worden bewezen). En wat blijkt nu? Al dat juridische gesteggel op de vierkante millimeter kon niet voorkomen dat een groot Europees netwerk van vleeszwendel met de echte ingrediënten aan de haal ging. Resultaat: lasagnes, pastasausen en diepvries-chili-con-carne, waar elk E-nummer exact volgens Europees voorschrift vermeld staat, naast de koeienletters waarmee werd aangekondigd dat het product 100% rundvlees bevat. Het is als een hermetisch gesloten gevangenis waar de voordeur open staat. Een vrouwenhandelaar die zorgvuldig zijn belastingaangifte invult. Het is niet fraai.

Fraude is erg, dat wisten we al, zegt mijn hyperelitaire kringetje dan. Maar waarom is fraude zo erg als je in plaats van bloemkolen broccoli blijkt te hebben gekocht? Als de verwisseling geen echte schade oplevert? Wat is het essentiële verschil tussen paard en koe? Als je hebt besloten dat het moreel gerechtvaardigd is om dieren te eten wat maakt het dan nog uit welk dier?

En daar is geen bevredigend antwoord op, omdat daar geen rationeel antwoord op bestaat. Daar zijn alleen inferieure gevoelsmatige antwoorden op. Over pony-meisje die een weeklang huilen onder hun pony-dekbedovertrek omdat ze een stukje paardenworst hebben gegeten. Over de aloude ridicule opvatting dat een paard “edel” is en een koe niet. De mens maakt gevoelsmatig onderscheid tussen het ene dier en het andere dier. In de Westerse wereld zouden wij geen insecten willen eten, geen ogen, geen handen, geen hond, geen rat, geen ander mens. Daar zijn geen rationele redenen voor.

Ik hoor ook tot het slag mens dat op zwaar irrationele redenen mijn voedsel uitkiest. Paard eet ik bijvoorbeeld niet, omdat het niet koosjer is. Een paard herkauwt niet, heeft geen gespleten hoeven en volgens de bijbel zijn dat strikte voorwaarden voor een dier om koosjer te zijn. Die bijbel, daar leen ik op volstrekt vrijblijvende basis regels uit om toe te passen op mijn leven. Aan sommige houd ik me strikt, anderen alleen wanneer ik er zin in heb. Ik heb geen enkele verklaring voor mijn gedrag.

Is het irrationeel om geen paard te willen eten? Wellicht. Maar het is in ieder geval niet minder irrationeel dan het niet willen eten van kat, of penis, of gezicht. Of het vieren van je verjaardag. Of het niet in stukken willen snijden van het lichaam van je dode moeder (ook al kan dat handiger zijn met vervoer). Wij mensen, wij blijven een irrationeel stelletje. Mijn irrationele keuzes zijn geen haar beter of slechter dan de irrationele keuzes van de rest van Nederland.

Uiteindelijk is er dus niets mis met paardenvlees. Er is iets mis met incorrecte labeling. Ik werd opgelicht en geschoffeerd door types als Piet de Leeuw en andere vleeszwendelaars die mij paardenvlees voorgeschotelden, terwijl ik dacht dat het rundvlees was.  De vrijheid van ieder om geheel onlogische keuzes te maken en een volstrekt irrationele levensstijl erop na te houden, werd geschaad. Dat is het schandalige aan dit schandaal.

Als zuigvissen aan hun jackpot (16.2.2013)

Toch interessant, die gelegenheidscoalitie die gesmeed moest worden om het woonakkoord te ondertekenen. Voor de Tweede Kamer hoefde het namelijk niet. Daar heeft het Nederlandse volk afgelopen september PvdA en VVD nog een meerderheid gegeven. Nee, het was de Eerste Kamer die dwars lag. U weet wel, die gewichtige denktank, met nauwelijks democratisch mandaat waar politieke coryfeeën als Eelco Brinkman de dienst uitmaken en het CDA nog een grote rol speelt. Geen greintje terughoudendheid zat er in de manier waarop de senatoren de plannen van het meerderheidskabinet dwarsboomden. Brinkman blaakte van zelfvertrouwen. Je zou haast vergeten dat het CDA nauwelijks meer draagvlak heeft in de samenleving.

Maar goed, eindelijk veranderingen op de woningmarkt. Zelf ken ik die alleen als huurder. In de vrije sector welteverstaan. Mijn ouders schreven mij namelijk wel op tijd in voor een basisschool, maar ze vergaten mij op de wachtlijst van de woningcorporaties te zetten. Dus na mijn afstuderen huurde ik met mijn startsalaris noodgedwongen een huis met een huur boven de 680 euro per maand. Alles beneden die prijs wordt in Nederland namelijk gereguleerd met kunstmatig lage huren, huursubsidies en fiscaal voordelige regelingen voor woningcorporaties. Het duurdere huurhuis moet je met een vergrootglas zoeken. Nederland heeft de grootste gereguleerde huurmarkt ter wereld: van elke vijf huurwoningen, wordt er één niet gereguleerd.

Ik hoorde regelmatig over mensen die wél een goedkoop huurhuis hadden kunnen bemachtigen. Dat was dan vaak puur geluk: ze bereikten de top van de wachtlijst toen ze nog als armlastige student door het leven gingen. Ondanks dat hun salarissen aanzienlijk zouden gaan stijgen, werden ze toch toegelaten tot het paradijs van de spotgoedkope sociale huurmarkt. Zo’n toewijzing is dan echt alsof je met zo’n oranje sjaaltje op het dorpsplein een bordkartonnen jackpot in ontvangst mag nemen. Het betekent dat je een groot deel van je leven, aanzienlijk meer geld te spenderen hebt dan je medemens op de wachtlijst of in een koopwoning. Foutje van de overheid in uw voordeel, zeg maar. Kenmerkend is ook hoeveel zo’n nieuwe huurder vaak bereid is om te investeren in zijn nieuwe huis: vloeren worden gelegd, keukens gerenoveerd, er wordt gestukt, gesausd en geschilderd. Dat is ook niet vreemd, je wordt er namelijk nooit meer uitgezet, ongeacht je inkomen, ongeacht je vermogen, ongeacht of er armere Nederlanders op de deur staan te kloppen. Je hoeft nooit meer weg. Het lijkt veel op een koopwoning, alleen dan goedkoper en zonder de risico’s.

Nu hebben we het in de afgelopen maanden veel gehad over de slechte secundaire uitwerkingen van de hypotheekrenteaftrek, maar de effecten van de overheidsbemoeienis op de huurmarkt zijn misschien nog wel perverser. 600.000 mensen wonen volgens het CBS scheef. 387.000 huishoudens mogen zich echt doodlachen, die verdienen meer dan 43.000 euro per jaar, en betalen een huur die gemiddeld de helft van de marktprijs is (voor zover er een markt is). Het is een soort Amarantis-achtige situatie: het is legaal, maar je vraagt je af waarom.

Het ergste is dat je de scheefwoners met geen stok uit hun gesubsidieerde woning krijgt. Die zitten als zuigvissen vast aan hun jackpot. Wooncorporaties die durfden te vragen naar het salaris van de huurders, maakten volgens de rechter inbreuk op de privacy. Oprotpremies van 5.000 euro, zoals in Den Haag, zetten weinig zoden aan de dijk. En nu met de nieuwe wet het inkomen van de huurder eindelijk wel een rol mag gaan spelen, worden scheefwoners nog steeds niet uit hun huizen gezet. Nee, er wordt slechts een voorzichtige huurverhoging gevraagd: 4,5 procent voor wie meer dan 43.000 verdient. Dat doet dit akkoord, 4,5 procent extra vragen aan een groep van wie het op geen enkele manier te rechtvaardigen is dat die nog een sociale huurwoning bezet houdt. Even rekenen, 4,5 procent is dertig euro per maand, maximaal. Ik vrees dat er meer nodig zal zijn om die bovenmodale club uit de schoot van de staat te kieperen.

De bloedhonden van Jelle (9.2.2013)

‘Je geld of geen leven.’ Zo kun je de actie van Jelle Brandt Corstius het beste omschrijven. Hij deed afgelopen weken een oproep om oud-SNS-topman Sjoerd van Keulen net zolang te stalken tot hij zijn bonus teruggeeft.

Het is in ieder geval verfrissend, dat strafrecht van Brandt Corstius. Je kiest gewoon één willekeurige bankier uit de collectie van honderden bankiers die onterecht bonussen hebben ontvangen, en stuurt daar met één simpel handgebaar je tienduizenden volgers op af. Geen idee of het rechtvaardig is om één man zo te pakken, rechter Brandt Corstius heeft in al zijn goedertierenheid zijn oordeel op één column gebaseerd (geen grap). Geen idee wat de straf precies inhoudt en wat van Keulen te verduren krijgt, maar het is in ieder geval akelig, dus dat is goed.

Voor de zekerheid heeft Jelle een disclaimer toegevoegd bij de oproep. Na de zinsnede waarin hij aanspoort om net zo lang door te gaan met lastigvallen totdat het doel is bereikt, volgt de opdracht: „Maak geen enge dreigementen, dat werkt alleen maar averechts.”

Als volgende week blijkt dat het gezin van Van Keulen heeft moeten onderduiken, heeft hij in ieder geval schone handen.

Ach, ik begrijp het ook allemaal wel. Ik voel mijn onderbuik ook weleens opspelen. Het is heel bevrijdend om daar zo nu en dan naar te luisteren. In Nederland zitten wij altijd maar laf op onze handen te wachten totdat een of andere rechter of regering bepaalt dat iemand strafbaar is. Waarop we vervolgens moeten afwachten tot iemand namens ons die straf uitvoert. Dat is de vloek van een functionerende rechtsstaat.

We hebben ons strafrecht uitbesteed aan een groepje extreem ethische vertegenwoordigers. Verdachten hebben rechten, verdachten zijn niet schuldig, ze worden bij voorkeur niet willekeurig geselecteerd en de straf die ze krijgen is gedefinieerd en eindig. Heel frustrerend allemaal. Straks komt Volkert van der G. vrij, terwijl het gepeupel nog helemaal niet vindt dat hij genoeg gestraft is. Die kopschoppers huppelen ook nog helemaal legaal rond in Turnhout. Zo’n slecht idee is zo’n fatwa ook weer niet.

Maar goed, terwijl Jelle zich met het kastijden van de hoofdrolspelers van vóór 2006 bezighoudt, kunnen wij ons beter bekommeren om de daadwerkelijke kwestie: het roekeloze gedrag van de banken. De helft van alle grote Nederlandse banken is in handen van de staat. Zelfs SNS, waar zowel De Nederlandsche Bank als twee door de staat aangewezen commissarissen extra goed toezicht zouden houden, ging ten onder. 750 miljoen euro aan staatssteun werd erin gestoken. Twee keer leende SNS rentevrij bij de Europese Centrale Bank. Het mocht allemaal niet baten.

De bankenproblematiek is typisch zo’n onderwerp waarover honderden geleerde Nederlanders zich – al mopperend en scheldend op elkaars onkunde – over buigen, maar waarvoor ondertussen niemand een oplossing heeft. Uiteindelijk klinkt één algemeen idee telkens weer als het verstandigste: de hele bankensector moet verschrompelen.

De oplossing voor het grote probleem is om het te laten krimpen tot een klein probleem. Een probleem van miljoenen in plaats van miljarden euro’s. Banken moeten weer servicegericht worden, bescheiden partners, saaie werkgevers. Bankieren moet geen sector op zich zijn, maar onderdeel van de facilitaire dienst die aan het eind van de gang zit, bij de kopieerapparaten, het secretariaat en personeelszaken.

Het wordt alleen moeilijk om die verschrompeling voor elkaar te krijgen. Niemand is bereid tot krimp. Groei is gunstig, groei betekent succes, stijgende koersen en champagne, groei is alles. Krimpen betekent dat je onsuccesvol bent, krimpen is verliezen. Het wordt lastig een bankdirecteur te vinden die niet zijn groei-, maar zijn krimpambities met trots wil presenteren aan de aandeelhouders.

Aan de andere kant is dat ook wel weer typisch iets wat we bij Jelle kunnen neerleggen. Als we zijn onderbuik geïnteresseerd kunnen krijgen in een intelligente verandering in plaats van het rancuneus terugvorderen van een paar ton, kunnen we met al dat populisme misschien nog weleens iets bereiken wat daadwerkelijk nuttig is. Als de bloedhonden van Jelle echt bepaald gedrag blijken te kunnen afdwingen bij bankiers, kun je ze ook inzetten voor een geraffineerder doel. Ik zie kansen.

Stomvervelend, dat individualisme (2.2.2013)

Vandaag wilde ik graag de volgende zorg met u bespreken: Ik ben nu 28 jaar oud en geen van mijn vrienden is nog getrouwd. Ik vind dat zeer verontrustend. Als je je inbeeldt dat de huwelijken van je vrienden normaal verdeeld in de komende tien jaar liggen uitgestrekt, dan betekent het feit dat nu nog niemand getrouwd is niet veel goeds voor de toekomst. We trouwen oud, of we trouwen niet, dat is de trend, dat is het verdrietige vooruitzicht.

Nu realiseer ik me dat ik in het extreme gebied van deze ontwikkeling rondwandel. Ik ben hoogopgeleid, ik woon in een grote stad. Mijn soort vrouw is bovengemiddeld vrijgezel en begint pas een kind te overwegen als de onvruchtbaarheid nog maar een paar jaar verwijderd is. Dat kan natuurlijk nooit goed gaan. Het is onvermijdelijk dat een aanzienlijk deel van ons ongewenst kinderloos zal blijven. Ik vrees dat er een tranendal van teleurstelling en levensleed in het verschiet ligt.

Mocht het toch wel goed aflopen, en er volgt een huwelijk, dan is de manier waarop dat gevierd wordt, ook sterk aan verandering onderhevig. Het schijnt dat het traditionele uitgebreide feesthuwelijk nog wel voorkomt, maar in mijn omgeving hoor ik eigenlijk vooral over armetierige partijtjes. Doe maar gewoon, zegt men. We houden het klein. Geen fratsen. Geen gedoe.  Op een dag hoorde ik collega’s opscheppen over hoe onromantisch ze wel niet getrouwd zijn. De één reed op de fiets, met zijn aanstaande achterop naar het gemeentehuis. De ander trouwde in spijkerbroek, op maandagochtend omdat dat gratis was. Daarna gingen ze allebei naar hun werk. En dan zijn er ook bruidsparen die onafgebroken benadrukken dat ze alleen trouwen omdat het gewoon zo uitkomt. Omdat het handig is. Omdat ze naar het buitenland verhuizen, of omdat ze kinderen krijgen. Ik zag eens een bruid die zo zwanger was dat ze slippers moest dragen omdat haar opgezwollen voeten in geen enkele elegante schoen meer paste.

Nu zou ik natuurlijk, geheel in de tijdsgeest, volstrekt onverschillig tegenover deze ontwikkeling moeten staan. Tenslotte, moet iedereen moet vooral zelf weten hoe hij zijn leven inricht. Maar ik vind het moeilijk om mijn afkeer te verbergen. Al die “doe-maar-gewoon” huwelijken, last-minute, omdat het moet, lekker simpel, lekker klein, zijn in mijn ogen het tragische gevolg van het uit de hand gelopen individualisme. Alles in ons leven moet krampachtig gecustomized worden, iedereen moet lekker zichzelf zijn en anders dan de anderen, met de ultieme consequentie dat we ons domweg geen houding meer weten te geven tegenover de oude gebruiken en gewoonten rondom het huwelijk. Kuddedieren in een persisterende identiteitscrisis, dat zijn we. Stomvervelend, dat individualisme.

Ik moet eerlijk bekennen dat die spagaat me pas echt opvalt nu ik zelf ga trouwen en ons huwelijk aan het voorbereiden ben. Iedereen die ik over de bruiloft spreek zegt hetzelfde: het moet vooral “onze dag” worden, het is onze ceremonie, ons feest, ons huwelijk. Dat is de consensus. Het is de bedoeling dat we ons van niemand iets aantrekken, alle sociale conventies en tradities links laten liggen. Onze bruiloft moet zo karakteristiek mogelijk zijn, typerend voor onze unieke liefde.

Nu is er veel uniek aan onze liefde, maar dat we gaan trouwen is dat zeker niet. Die witte jurk is dat niet, de ceremonie niet, de ringen niet. Het is allemaal nageaapt, van al die andere bruidsparen met hun unieke liefde. Daar leg ik me met genoegen bij neer. Aan die traditie wens ik me over te geven. Tenslotte, hoezeer we ook van elkaar denken te verschillen, voor het ceremonieel om de bijzondere gebeurtenissen van onze unieke levens te vieren, komen we toch telkens weer bij dezelfde concepten uit. Dat zijn nu eenmaal de krachtigste symbolen, ooit verzameld, behouden en tot onze gemeenschappelijke cultuur gaan behoren. Daar kun je krampachtig aan gaan knutselen, dat kun je met alle macht van proberen af te wijken, maar het beste kun je je er gewoon bij neerleggen. Het mag een ongemakkelijke waarheid zijn, maar uiteindelijk lijken we ontzettend veel op elkaar.

Over “open access” spraken wij niet (26.1.2013)

I am pleased to inform you that your manuscript has been deemed suitable for publication in PLOS ONE.

Ik kan moeilijk uitleggen hoe groot de euforie was toen ik deze email kreeg. Mijn paper was geaccepteerd. Begin vorig jaar stuurden we het naar Applied and Environmental Microbiology, waar het onmiddellijk werd afgewezen. Na wat aanpassingen, stuurden we het naar PLOSone, met een iets lagere impact factor, waar er commentaar verscheen van twee anonieme peers. Dat hebben we toen punt voor punt beantwoord, met een extra experiment, een grafiek, tekstuele aanpassingen, of met een weerwoord. En toen werd het geaccepteerd. Een jaar nadat het experimentele werk voltooid was, trakteer ik nu taart bij de koffie. Uiteindelijk is wetenschap pas wetenschap als het in een tijdschrift staat.

Ik realiseerde me tijdens dit hele publicatieproces dat elk stapje onderwerp is van een eindeloze hoeveelheid aan debat. Zo is er discussie over de vraag of wetenschappers wel moeten worden afgerekend op hun publicaties (zoals nu gebeurt) of alleen op de waarde van hun werk, en zo ja, hoe je dat dan meet. Er is debat over het rangschikken van tijdschriften en hoe arbitrair een impact factor is. Er is debat over de waarde van peer review en het gevaar van de anonimiteit ervan. En vervolgens is er ook nog debat over voor wie wetenschap toegankelijk moet zijn, en zo ja, wie dan voor de publicatie moet betalen. Elke stap die je zet bevat wel ergens één of andere ethische kwestie. Alsof je gesponsord door Shell, in een ontwikkelingsland, met behulp van proefdieren onderzoek doet aan een nieuwe genetisch gemanipuleerde gewas (in plaats van onderzoek naar onschuldige bacteriën).

Ik leerde twee dingen van deze ervaring. Ik leerde dat het debat verre van pragmatisch is. Ik zou me zeker druk hebben gemaakt over een eventuele betaalmuur voor het artikel, als ik de schade ervan zou kunnen inzien. Als de inhoud ervan bijvoorbeeld direct van belang zou zijn voor de maatschappij. Maar dat is niet zo. Dit artikel bestaat uit tien kantjes jargon over een bij u onbekend enzym dat een rol speelt in een bij u onbekend metabolisme van een bij u onbekende melkzuurbacterie. De enige mensen die dit willen lezen werken aan iets vergelijkbaars bij een bedrijf of universiteit die een abonnement hebben op dit soort tijdschriften.

Het belangrijkste dat open access verandert is dat de lezer er nu niet voor hoeft te betalen, maar de auteur. Aangezien in de wetenschappelijke wereld die lezer en auteur doorgaans dezelfde mensen zijn verandert er dus nauwelijks iets. Natuurlijk kun je dan nog discussiëren over hoeveel winst die uitgevers wel niet mogen maken, en wat die abonnementen moeten kosten, maar dat is net zo’n urgente discussie als de vraag hoeveel winst de leveranciers van chemicaliën en pipetpuntjes zouden mogen maken.

Daar tegenover staat een echte revolutie in openheid en toegankelijkheid van de academische wereld. Een revolutie die de belangrijkste publieke taak van de universiteit volstrekt openbaar heeft gemaakt, en dat is het onderwijs. Honderden uren hoorcolleges van topuniversiteiten zijn gratis beschikbaar online. U moet dus misschien betalen om meer te weten te komen over de precieze rol van een eiwit in het metabolisme van een melkzuurbacterie, maar u kunt wel een volledige cursus moleculaire biologie van Berkeley volgen vanuit uw huiskamer. Wat mij betreft is dat de enige echte relevante openheid voor het publiek. Gratis toegang tot vakliteratuur is een marginale strijd, gevochten door een nieuw soort fundamentalist met weinig realiteitszin.

Dat was het tweede dat ik leerde. Een debat over publiceren is pas relevant als het de gemiddelde publicerende wetenschapper aanspreekt. Daarom wordt er wél veel nagedacht over kwesties waarvan iedereen de ethiek begrijpt: wetenschappelijke integriteit, dierproeven, samenwerking tussen industrie en academie. Maar hebben we het tijdens het publicatieproces niet één keer gehad over open access. Dat gebeurt er nu eenmaal met vraagstukken waarin de ethiek het rechtvaardigheidsgevoel en normbesef van de gemiddelde wetenschapper ontstijgt, dat soort dingen besteden we uit. Zulke specialistische zaken laten we, net als ICT en personeelsbeleid, aan andere mensen over.