Stomvervelend, dat individualisme (2.2.2013)

Vandaag wilde ik graag de volgende zorg met u bespreken: Ik ben nu 28 jaar oud en geen van mijn vrienden is nog getrouwd. Ik vind dat zeer verontrustend. Als je je inbeeldt dat de huwelijken van je vrienden normaal verdeeld in de komende tien jaar liggen uitgestrekt, dan betekent het feit dat nu nog niemand getrouwd is niet veel goeds voor de toekomst. We trouwen oud, of we trouwen niet, dat is de trend, dat is het verdrietige vooruitzicht.

Nu realiseer ik me dat ik in het extreme gebied van deze ontwikkeling rondwandel. Ik ben hoogopgeleid, ik woon in een grote stad. Mijn soort vrouw is bovengemiddeld vrijgezel en begint pas een kind te overwegen als de onvruchtbaarheid nog maar een paar jaar verwijderd is. Dat kan natuurlijk nooit goed gaan. Het is onvermijdelijk dat een aanzienlijk deel van ons ongewenst kinderloos zal blijven. Ik vrees dat er een tranendal van teleurstelling en levensleed in het verschiet ligt.

Mocht het toch wel goed aflopen, en er volgt een huwelijk, dan is de manier waarop dat gevierd wordt, ook sterk aan verandering onderhevig. Het schijnt dat het traditionele uitgebreide feesthuwelijk nog wel voorkomt, maar in mijn omgeving hoor ik eigenlijk vooral over armetierige partijtjes. Doe maar gewoon, zegt men. We houden het klein. Geen fratsen. Geen gedoe.  Op een dag hoorde ik collega’s opscheppen over hoe onromantisch ze wel niet getrouwd zijn. De één reed op de fiets, met zijn aanstaande achterop naar het gemeentehuis. De ander trouwde in spijkerbroek, op maandagochtend omdat dat gratis was. Daarna gingen ze allebei naar hun werk. En dan zijn er ook bruidsparen die onafgebroken benadrukken dat ze alleen trouwen omdat het gewoon zo uitkomt. Omdat het handig is. Omdat ze naar het buitenland verhuizen, of omdat ze kinderen krijgen. Ik zag eens een bruid die zo zwanger was dat ze slippers moest dragen omdat haar opgezwollen voeten in geen enkele elegante schoen meer paste.

Nu zou ik natuurlijk, geheel in de tijdsgeest, volstrekt onverschillig tegenover deze ontwikkeling moeten staan. Tenslotte, moet iedereen moet vooral zelf weten hoe hij zijn leven inricht. Maar ik vind het moeilijk om mijn afkeer te verbergen. Al die “doe-maar-gewoon” huwelijken, last-minute, omdat het moet, lekker simpel, lekker klein, zijn in mijn ogen het tragische gevolg van het uit de hand gelopen individualisme. Alles in ons leven moet krampachtig gecustomized worden, iedereen moet lekker zichzelf zijn en anders dan de anderen, met de ultieme consequentie dat we ons domweg geen houding meer weten te geven tegenover de oude gebruiken en gewoonten rondom het huwelijk. Kuddedieren in een persisterende identiteitscrisis, dat zijn we. Stomvervelend, dat individualisme.

Ik moet eerlijk bekennen dat die spagaat me pas echt opvalt nu ik zelf ga trouwen en ons huwelijk aan het voorbereiden ben. Iedereen die ik over de bruiloft spreek zegt hetzelfde: het moet vooral “onze dag” worden, het is onze ceremonie, ons feest, ons huwelijk. Dat is de consensus. Het is de bedoeling dat we ons van niemand iets aantrekken, alle sociale conventies en tradities links laten liggen. Onze bruiloft moet zo karakteristiek mogelijk zijn, typerend voor onze unieke liefde.

Nu is er veel uniek aan onze liefde, maar dat we gaan trouwen is dat zeker niet. Die witte jurk is dat niet, de ceremonie niet, de ringen niet. Het is allemaal nageaapt, van al die andere bruidsparen met hun unieke liefde. Daar leg ik me met genoegen bij neer. Aan die traditie wens ik me over te geven. Tenslotte, hoezeer we ook van elkaar denken te verschillen, voor het ceremonieel om de bijzondere gebeurtenissen van onze unieke levens te vieren, komen we toch telkens weer bij dezelfde concepten uit. Dat zijn nu eenmaal de krachtigste symbolen, ooit verzameld, behouden en tot onze gemeenschappelijke cultuur gaan behoren. Daar kun je krampachtig aan gaan knutselen, dat kun je met alle macht van proberen af te wijken, maar het beste kun je je er gewoon bij neerleggen. Het mag een ongemakkelijke waarheid zijn, maar uiteindelijk lijken we ontzettend veel op elkaar.

Over “open access” spraken wij niet (26.1.2013)

I am pleased to inform you that your manuscript has been deemed suitable for publication in PLOS ONE.

Ik kan moeilijk uitleggen hoe groot de euforie was toen ik deze email kreeg. Mijn paper was geaccepteerd. Begin vorig jaar stuurden we het naar Applied and Environmental Microbiology, waar het onmiddellijk werd afgewezen. Na wat aanpassingen, stuurden we het naar PLOSone, met een iets lagere impact factor, waar er commentaar verscheen van twee anonieme peers. Dat hebben we toen punt voor punt beantwoord, met een extra experiment, een grafiek, tekstuele aanpassingen, of met een weerwoord. En toen werd het geaccepteerd. Een jaar nadat het experimentele werk voltooid was, trakteer ik nu taart bij de koffie. Uiteindelijk is wetenschap pas wetenschap als het in een tijdschrift staat.

Ik realiseerde me tijdens dit hele publicatieproces dat elk stapje onderwerp is van een eindeloze hoeveelheid aan debat. Zo is er discussie over de vraag of wetenschappers wel moeten worden afgerekend op hun publicaties (zoals nu gebeurt) of alleen op de waarde van hun werk, en zo ja, hoe je dat dan meet. Er is debat over het rangschikken van tijdschriften en hoe arbitrair een impact factor is. Er is debat over de waarde van peer review en het gevaar van de anonimiteit ervan. En vervolgens is er ook nog debat over voor wie wetenschap toegankelijk moet zijn, en zo ja, wie dan voor de publicatie moet betalen. Elke stap die je zet bevat wel ergens één of andere ethische kwestie. Alsof je gesponsord door Shell, in een ontwikkelingsland, met behulp van proefdieren onderzoek doet aan een nieuwe genetisch gemanipuleerde gewas (in plaats van onderzoek naar onschuldige bacteriën).

Ik leerde twee dingen van deze ervaring. Ik leerde dat het debat verre van pragmatisch is. Ik zou me zeker druk hebben gemaakt over een eventuele betaalmuur voor het artikel, als ik de schade ervan zou kunnen inzien. Als de inhoud ervan bijvoorbeeld direct van belang zou zijn voor de maatschappij. Maar dat is niet zo. Dit artikel bestaat uit tien kantjes jargon over een bij u onbekend enzym dat een rol speelt in een bij u onbekend metabolisme van een bij u onbekende melkzuurbacterie. De enige mensen die dit willen lezen werken aan iets vergelijkbaars bij een bedrijf of universiteit die een abonnement hebben op dit soort tijdschriften.

Het belangrijkste dat open access verandert is dat de lezer er nu niet voor hoeft te betalen, maar de auteur. Aangezien in de wetenschappelijke wereld die lezer en auteur doorgaans dezelfde mensen zijn verandert er dus nauwelijks iets. Natuurlijk kun je dan nog discussiëren over hoeveel winst die uitgevers wel niet mogen maken, en wat die abonnementen moeten kosten, maar dat is net zo’n urgente discussie als de vraag hoeveel winst de leveranciers van chemicaliën en pipetpuntjes zouden mogen maken.

Daar tegenover staat een echte revolutie in openheid en toegankelijkheid van de academische wereld. Een revolutie die de belangrijkste publieke taak van de universiteit volstrekt openbaar heeft gemaakt, en dat is het onderwijs. Honderden uren hoorcolleges van topuniversiteiten zijn gratis beschikbaar online. U moet dus misschien betalen om meer te weten te komen over de precieze rol van een eiwit in het metabolisme van een melkzuurbacterie, maar u kunt wel een volledige cursus moleculaire biologie van Berkeley volgen vanuit uw huiskamer. Wat mij betreft is dat de enige echte relevante openheid voor het publiek. Gratis toegang tot vakliteratuur is een marginale strijd, gevochten door een nieuw soort fundamentalist met weinig realiteitszin.

Dat was het tweede dat ik leerde. Een debat over publiceren is pas relevant als het de gemiddelde publicerende wetenschapper aanspreekt. Daarom wordt er wél veel nagedacht over kwesties waarvan iedereen de ethiek begrijpt: wetenschappelijke integriteit, dierproeven, samenwerking tussen industrie en academie. Maar hebben we het tijdens het publicatieproces niet één keer gehad over open access. Dat gebeurt er nu eenmaal met vraagstukken waarin de ethiek het rechtvaardigheidsgevoel en normbesef van de gemiddelde wetenschapper ontstijgt, dat soort dingen besteden we uit. Zulke specialistische zaken laten we, net als ICT en personeelsbeleid, aan andere mensen over.

Net boven Botswana

Nederland net boven Botswana”, las ik in een bericht in de Volkskrantdeze week. Een vrouwelijke econoom zou zijn gediscrimineerd bij een sollicitatieprocedure van de Universiteit van Amsterdam. Voor de gelegenheid werden ook maar weer eens wat ranglijsten uit de kast getrokken, om duidelijk te maken hoe slecht het er wel niet voor stond met het vrouwelijk hoogleraarschap in Nederland.

„Nederland net boven Botswana.” De vergelijking komt me nogal willekeurig voor. Het zou me verrassen als de helft van de lezers Botswana op een kaart kan aanwijzen, laat staan dat ze een idee hebben over hoe het daar met de positie van de vrouw gesteld is.

„Nederland net boven Botswana.” Is dat goed? Is dat slecht? Hoeveel hoogleraren zijn er eigenlijk in Botswana? En waarom zou je in een krantenartikel Nederland vergelijken met een klein Afrikaans land, met nog geen twee miljoen inwoners, waar niemand iets van weet?

Antwoord: omdat het een Afrikaans land is, natuurlijk. Vergelijkingen met Afrikaanse landen lenen zich er uitstekend voor om aan te tonen dat het slecht gaat. De schrijver van het stukje had ook kunnen typen ‘Nederland staat net boven België en Luxemburg en net onder Duitsland’, maar dat is geen goed idee als je de ranglijst wilt gebruiken om de schrijnende situatie in Nederland te benadrukken.

Gelukkig ligt Botswana op de ranglijst ook in de buurt. Prachtig! Botswana ligt in Afrika en in Afrika gaat het slecht. Ergens bestaat nog het beeld dat iedereen daar dorst heeft, of honger of hiv. Of het is oorlog. Of alles tegelijk.

Dan mag Botswana ‘het saaiste land van Afrika zijn’, met een redelijk functionerende rechtsstaat en democratie, waar de vrede al langer duurt dan in Nederland, het land blijft pikzwart Afrikaans, en daar is het leven dus per definitie een hel. Het maakt niet echt uit over welke ranglijst het gaat – elke gelijke positie met een Afrikaans land is een schande voor Nederland.

Trouwens, niet alleen Afrika leent zich hiervoor. Ook Zuid-Europese landen zijn een geschikte maatstaf om te demonstreren hoe ellendig de situatie in Nederland is. Kamerlid Liesbeth van Tongeren (GroenLinks) twittert bijvoorbeeld deze week over de EU-ranglijst duurzame energie. Nederland staat daar „samen met Malta en Cyprus. #fail”. Iedereen weet blijkbaar hoe verschrikkelijk het in Malta en Cyprus is gesteld met duurzame energie.

Het is bijzonder om te zien: bevolkingsgroepen generaliseren wordt als politiek incorrect beschouwd (Marokkanen, Antilianen, homo’s, Joden), maar het is volstrekt geaccepteerd om landen over één kam te scheren op basis van locatie. Sterker nog, dat is ons met de paplepel ingegoten. Als kind moesten we ons bord leegeten, „want in Afrika hebben ze niets te eten”.

In sommige kringen was het zelfs niet geaccepteerd om te melden dat je honger had. Je had geen honger, je had trek. Want: „kinderen in Afrika, die hebben honger”. Eindeloos zongen we mee met de Kinderen voor Kinderen-bandjes in de auto: Een kind onder de evenaar / wordt later vaak een bedelaar. Pas in 1993 kreeg iemand door hoe vreemd zo’n zin is en werd de tekst geschrapt.

Ook goedbedoeld waren de acties om kleding in te zamelen. Één keer in de zoveel tijd werden de kledingkasten uitgeruimd en alles wat te klein was, ging in een grote zak. „Voor Roemenië”, werd daarbij gezegd.

Roemenië was voor mij een land vol zielige, blote kindertjes. Niet een land om een wetenschappelijke samenwerking mee op te zetten, of mee te handelen, of om op vakantie te gaan. Er zijn heel wat reclamecampagnes van het Roemeense toeristenbureau nodig om de imagoschade van een zo’n kledingactie te repareren.

Ooit dacht ik dat dit soort bizarre generalisaties precies om die reden, om die beeldvorming, wel uit de mode zouden raken. Dat iemand zou inzien dat het niet echt bevorderlijk of juist is om een heel continent over één kam te scheren.

Ik had het fout. Het is niet uit de mode geraakt. Het blijft een schande dat er maar twee plaatsen op de ranglijst tussen Nederland en Botswana zitten. Dat horen er honderd te zijn.

Over de topinkomens.

Tags:,

Het grote inkomensdebat begon deze week met CapGemini. Daar werd besloten om de salarissen van oudere werknemers te verlagen. Wat vooral opviel aan die zogenaamd wereldschokkende beslissing, was de hoeveelheid instemmende reacties die volgde. Als je de woedende vakbonden even negeerde –wanneer zijn die niet woedend?- werd er uit verschillende hoeken ook vooral gewezen op de voordelen van salarisverlaging in vergelijking met bijvoorbeeld een ontslagronde. We lijken het er zo langzamerhand over eens te zijn dat niets anders dan prestatie je loon moet bepalen, en als je prestatie inzakt, je loon daarom ook in hoort te zakken, ongeacht je leeftijd. Op de pavlov-reflex van de vakbond na, bleek het veronderstelde taboe daarop niet eens zo groot te zijn.

Nu moet ik eerlijk zeggen dat ik weinig mening heb over de salarissen van CapGemini. Ik heb geen aandelen, ik koop geen producten, en ook al zou ik wél klant zijn is het enige wat me interesseert de prijs/kwaliteit verhouding. Hoe ze vervolgens mijn geld weer wensen uit te geven, is hun zaak.

Door naar onderdeel 2 van het salarisdebat. Want wat wél mijn zaak is, zijn de beloningen in de publieke sector en semipublieke sector. Toevallig werden die cijfers óók gepubliceerd deze week. Wat blijkt: In het Slotervaartziekenhuis verdient de Raad van Bestuur ongeveer vier ton per persoon per jaar. De directie van zorgverzekeraars hebben een vergelijkbaar inkomen. Één medisch specialist in het LUMC verdient meer dan een half miljoen per jaar. In totaal verdienen ongeveer 1500 artsen (12% van het totaal) meer dan 193.000 euro.

Wat vooral opviel in de reacties op die publicatie was de afwezigheid van woede. Kennelijk zijn we er  aan gewend geraakt dat er zoveel geld wordt verdiend in de zorg. Het barst er van extreem competente ziekenhuisbestuurders en extreem competente zorgverzekeringmanagers die allemaal een conform salaris moeten krijgen, ook al is dat het dubbele van het salaris van andere competente mensen als Dijsselbloem, Schippers of Rutte.

Toch leerde ik deze week ook dat je voorzichtig moet zijn om iets te vinden van dit soort buitensporige beloningen. Het blijkt hoogst onverantwoord om hier zomaar zelf een mening over te vormen als burger, zo begreep ik toen ik een artikel las over het onderzoek van ene Teun Dekker. Hij is zowel filosoof als politicoloog aan de Universiteit van Maastricht en hij had zich doodgeërgerd aan het debat over de topinkomens. Goede steekhoudende argumenten ontbraken volgens hem, er werden vooral populistische emotionele redenen aangedragen om de topinkomens zwart te maken. Met een VENI-subsidie van NWO (tot 250.000 euro) besloot hij die argumenten te onderzoeken. Hij bekeek kamerstukken, krantenartikelen, rapporten in verschillende landen en schreef een boek over de terugkerende slechte argumenten, die uit het onderzoek ook echt heel slecht bleken, precies zoals hij al vermoedde. Met het boek, dat in december uitkwam beoogt hij nu het debat rationeler te maken en daarmee de maatschappij en de politiek een handje te helpen, zo verklaart hij.

Nu zou ik dus graag van alles willen vinden over die inkomens. Ik zou me willen afvragen of die topbestuurders van zorgverzekeraars en woningcorporaties met hun extreme competentie wel echt zoveel geld waard zijn. Hoe erg de boel ineen zou storten als je op die mensen zou bezuinigen. Ik zou willen zeggen dat ziekenhuizen en verzekeraars dan misschien wel zelfstandig zijn, maar dat de burger geen keus heeft dan eraan mee te betalen. En dat dát precies het verschil is, waarom ik veel kritischer ben over of publieke bestuurders wel verdienen wat ze verdienen, en me minder bekommer om het inkomen bij CapGemini.

Maar laat ik dat allemaal maar niet zeggen. Ik heb er geen ton aan onderzoeksgeld op stuk geslagen. En ook al had ik Teuns boek dolgraag willen lezen voordat ik deze column schreef, ik heb het niet gedaan. Helaas heeft het een levertijd van twee tot drie weken. Verder is het boek dan wel volledig met subsidie gefinancierd maar kost het nog steeds 130 euro. Misschien geschikt voor de bestuurder die zijn topinkomen op filosofisch verantwoorde wijze wil verdedigen, minder geschikt voor de burger. Die moet verder op die oh zo populistische manier.

 

Één goed voornemen (5.1.2012)

Mijn goede voornemen: in 2013 zou ik graag minder met mezelf bezig zijn.

Dat realiseerde ik me deze week eigenlijk pas, toen het jaar begon en er een enorme hoeveelheid artikelen en blogs en wetenschap over goede voornemens de revue passeerde. Iedereen lijkt deze dagen met zichzelf bezig, met analyseren van gedrag, reflecteren op goede en slechte gewoontes en het lezen over tactieken om onze levens te verbeteren.

Dat is normaal in deze tijd van het jaar. Ook al is het een arbitraire datum waarop het jaartal verspringt, het lijkt toch aantrekkelijker om op 1 januari te stoppen met roken dan op 12 oktober. Een historische gewoonte bovendien: de Babyloniërs en Romeinen maakten al beloften aan hun goden met Nieuwjaar, en er zijn talloze religies die iets met zelfreflectie doen tijdens hun jaarwisseling. Dat hele concept van goede voornemens hebben we heel vernuftig gejat van de godsdiensten. Atheïsme is prima, maar je hoeft het kind ook weer niet met het waswater weg te gooien.

Maar zo´n uitzondering is deze tijd van het jaar ook weer niet. Vooral onze generatie, tussen de leeftijd van 20 en 30, lijkt het hele jaar door erg geïnteresseerd in “zelfverbetering”. Ergens ook wel begrijpelijk: we krijgen laat kinderen, we hebben energie en tijd en aandacht over, die we net zo goed kunnen gebruiken om aan onszelf te knutselen. Met wie moeten we anders bezig zijn?

En dat knutselen doen we dus ook, in duizend verschillende vormen. Neem alleen voedsel als voorbeeld. Eindeloos kun je soebatten over zoiets relatief eenvoudigs als eten. Je kunt nadenken over hoeveel brood je eet, en hoeveel pasta, hoeveel melkproducten, hoeveel suiker, hoe biologisch, hoe culinair en hoe lokaal geproduceerd. En je kunt daar veranderingen in aanbrengen, radicale veranderingen zijn bij uitstek populair. Dus niet: “een beetje minder snoepen”, maar het volledig verwijderen van suiker uit je eetpatroon, of het resoluut afscheid nemen van koolhydraten, of vlees, of lunch. Je kunt kiezen voor een dieet waarbij je één dag per week vast (het jager/verzamelaar-dieet), alleen rauw voedsel eet (om onnavolgbare chemische redenen) of waarbij je door middel van sapkuren regelmatig je lichaam reinigt (uit de veronderstelling dat het gezond zou zijn om je lichaam van binnen te douchen met sinaasappelsap). Er wordt zoveel over voedsel geschreven, gediscussieerd en nagedacht dat er soms niets belangrijkers lijkt te bestaan dan wat je zoal wegkauwt op een dag.

En dat is alleen voedsel. Als je wilt kun je een voltijdse werkweek vullen met het organiseren van alle andere wissewasjes in je leven. Op een website als Pinterest vindt je honderd handige manieren om elke dag weer een deel van je huis op te ruimen, je kunt dagen zoet zijn met het ordenen van je archieven, je financiën, je foto-albums, je administratie. Je kunt allerlei andere radicale veranderingen overwegen: je televisie weggooien, je bezit reduceren tot honderd dingen, je Facebook-account verwijderen.  Je kunt het boek “7 habits of highly effective people” lezen om efficiënter te werken (ook al is “lees dit boek” niet één van die habits). En dan moet je nog elke week drie keer een half uur over straat rennen voor alle vermeende positieve effecten op je gesteldheid. En vergeet ook niet om elke dag even snel een kwartier te mediteren omdat je daarmee stress kunt reduceren en je gedachten kunt ordenen en beter je aandacht kan sturen en dat allemaal onmisbaar is om effectief al die andere positieve veranderingen teweeg te brengen. En dan, als je je leven geordend hebt, is er misschien nog een uurtje over om dat leven dan ook daadwerkelijk te leven.

In aanvulling van al die fantastische methoden om je leven te verbeteren, hier mijn zelfhulp advies voor hardwerkende mensen: accepteer dat je huis een bende is, accepteer dat je vijf kilo te zwaar bent, accepteer dat je administratie niet op orde is, dat je tijdverslindende hobby´s als televisie kijken en Facebook er op na houdt, en accepteer dat je niet zeven dagen per week gebalanceerde gezonde maaltijden eet. En weersta vooral de verleiding om de hele dag met al die schoonheidsfoutjes in je bestaan bezig te zijn. Er zijn belangrijker zaken.