Over gif geen mening (NRC, 3 januari 2015)

Ik ben afgelopen zomer naar de Verenigde Staten verhuisd om één hele specifieke vraag te onderzoeken. Een vraag die me al mijn hele promotieonderzoek bezig hield. Ik onderzocht vijf jaar lang één eigenschap van één type melkzuurbacterie en ik vroeg me vijf jaar lang af wat het effect van die ene eigenschap kon zijn op de gezondheid van de mens.

Ik moet bekennen: het was meer dan een vraag. Meer dan een hypothese. Het was een overtuiging. Misschien zelfs een geloof.

Een half jaar van experimenten verder kom ik erachter dat die ene eigenschap van die ene bacterie waarschijnlijk geen donder te maken heeft met de gezondheid van de mens. Althans, ik heb nog geen enkel effect van die eigenschap kunnen ontdekken. Een heel andere eigenschap lijkt een allesbepalende rol te spelen.

Dat is een pijnlijk proces. Alsof ik een vastgeroeste schakelaar in mijn hoofd moet omzetten. In het onderdeel “discussie” van mijn artikelen en mijn proefschrift, waar je vrij mag zwemmen, vrij mag discussiëren over de mogelijk implicaties van je bevinding, daar schreef ik telkens uitgebreid over mijn verwachtingen van het belang van deze eigenschap. Die stukjes waren bij nader inzien onzinnig. Luchtfietserij. Speculatie. Echt, zo’n carrière als Perdiep Ramesar, of Diederik Stapel, of andere beroepsfabulanten is dan zo gek nog niet. Het is fijn om altijd gelijk te krijgen. Om je hypothesen gewoon in te kunnen kleuren.

In het dagelijks leven fabuleren we er eigenlijk allemaal een beetje op los. We formuleren continue hypotheses en theorieën die we niet testen, maar gewoon door selectieve waarneming zelf inkleuren en als waarheid aannemen. We doen maar heel zelden experimenten.

Een mooi voorbeeld vind ik de mode van de ontgiftingskuur, typisch iets voor het begin van het nieuwe jaar. De Guardian schreef er een aardig verhaal over afgelopen maand. Ontgiften houdt in dat je een aantal dagen alleen maar sapjes dringt, of kruidenthee, of water om daarmee je lichaam schoon te spoelen. Sommige nemen daar ook laxeerpilletjes bij, of spoelen op andere wijze hun darmen leeg (ik zal u de details besparen). De ontgiftingsdeskundigen geloven namelijk dat het menselijk lichaam bij dagelijks gebruik langzaam vies wordt van binnen. Dat er zogenaamde toxines ophopen in darmen, nieren en lever en dat dat gevaarlijk is voor de gezondheid. De andere aanname is dat je die toxines fysiek kunt wegspoelen, alsof je lichaam een soort dakgoot is, een buizensysteem, of het filter uit je droger waar je regelmatig stof uit moet plukken.

Er bestaat zelfs een hele industrie om het ontgiften heen, die talloze pillen, sapjes en zelfs hele vakantieweken aan de man brengt om “het lichaam van binnenuit reinigen” (volgens Sapmeesters). Waardoor “cellen ongewenste gifstoffen beginnen los te laten” (puurenkuur.nl).  Volgens de website van A. Vogel moet je het zien als een grote schoonmaak. “Je houdt toch ook een grote schoonmaak elk jaar in je huis? Waarom dan niet in je lichaam?” Het klinkt zo logisch. Je kunt het bijna voor je zien hoe het in zijn werk gaat. Hoe die sapjes als een schuursponsje met Cillit Bang je darmen weer blinkend achterlaten.

Maar er is geen enkel wetenschappelijk bewijs voor. Alleen anekdotisch. Als mensen hun dieet zo radicaal omgooien voelen ze zich anders, ze vallen af, darmklachten verminderen. Het werkt! Maar waar al die gifstoffen ondertussen blijven? Dat lijkt niemand te weten. In 2009 vroeg de organisatie “Sense of Science” aan supermarkten en apotheken die ontgiftingsproducten verkochten wat die ophopende gifstoffen eigenlijk zijn. Ze moesten het antwoord verschuldigd blijven.

Let wel, dit zijn geen sekteleiders, of weirdo’s, of een eenling die een keer iets bizars beweert. Dit zijn honderden, misschien wel duizenden mensen wereldwijd die met glad gezicht beweringen doen over stofwisselingseffecten, gifophopingen en pseudo-biochemische processen waarvan ze geen enkel idee hebben of die ook daadwerkelijk plaatsvinden. Dat blijf ik onvoorstelbaar vinden.

Ondertussen gebeurd er aan de wetenschapskant ook iets grappigs. In het artikel van de Guardian reageert een emeritus professor complementaire geneeskunde in sterke bewoordingen op de theorie achter de ontgiftingskuren. Onzin! Lariekoek! Maar op basis waarvan? Heeft hij naar leverbiopten gekeken voor en na een sapkuur? Heeft hij de verandering in de microbiota geanalyseerd? Welnee. Hij wéét gewoon dat het onzin is. Hij vindt het waarschijnlijk. Hij heeft het nooit gemeten.

In 2015 wil ik pleiten voor meer twijfel. Voor vaker “ik weet het niet”. Voor meer vragen, onzekerheden. En vooral voor meer experimenten.

Filosoof, ga naar Delft (NRC, 20 december 2014)

Ophef in alfa-land: de faculteit geesteswetenschappen van de UvA gaat reorganiseren en de faculteit filosofie van de Erasmus Universiteit moet sluiten. Let wel, dat betekent niet dat er geen filosofie kan worden gestudeerd in Rotterdam. De studie filosofie wordt naar alle waarschijnlijkheid bij een andere faculteit gevoegd. En dat is heus niet zo vreemd. Binnen een straal van 100 kilometer rond Rotterdam vindt je zeven (!) andere opleidingen filosofie. Niet één daarvan houdt een hele faculteit draaiende voor dat ene curriculum wijsbegeerte.

Maar goed, er hoeft niet veel te gebeuren om opiniemakend Nederland de kenniseconomie weer eens dood te laten verklaren. Rob Wijnberg beweert dat “denken te duur is geworden”. Bas Heijne schrijft dat de zogenoemde kenniseconomie op de grote vragen van onze tijd geen antwoord heeft. Ook Floor Rusman ziet dat als een probleem: vooral de opkomst van de robots stelt ons voor grote vragen, die uiteraard niet kunnen worden opgelost door ingenieurs. Die zouden daar niet de juiste sociale en creatieve vaardigheden voor hebben. Daar hebben we geesteswetenschappers voor nodig!

En die geesteswetenschappen die gaan ten onder als je de columnisten van dit land mag geloven. Heijne schrijft “De huidige regering lijkt volkomen in de ban van het idee van technologie als motor van de economie. Alles wat niet instrumenteel gebruikt kan worden, geldt als onnuttig, overbodige luxe.” Nu wil ik natuurlijk niet de vervelende bèta gaan uithangen, en allerlei materiële zaken erbij gaan halen. Maar in ons resultaatgerichte, koelbloedige, materiële onderwijssysteem studeren er nog altijd vier keer zoveel studenten geschiedenis dan natuurkunde. Filosofie heeft nog altijd méér studenten dan wiskunde. Voor elke chemicus staan er nog altijd 10 geschiedkundigen en 2 filosofen in de rij om alle nieuwe technologie in de juiste context te plaatsen. De geesteswetenschappers zijn niet bepaald op aan het raken.

Dat kleine groepje studenten dat nog scheikunde studeert in dit land is trouwens ook precies de reden dat VU/UvA én Delft/Leiden samen de opleiding organiseren. Niemand die “de ondergang van de kenniseconomie” voorspelde toen dat gebeurde.

Maar dat is niet het ergste. Het ergste is dat het erop lijkt dat de meeste opiniemakers toch echt in academische hokjes denken, waarin alle opleidingen en alle onderwijsgroepen binnen de lijntjes van hun eigen vakje kleuren. Neem het voorbeeld van zowel Rusman als Heijne over de geesteswetenschappers die “Grote vragen” dienen te stellen over de opkomst van robots in de arbeidsmarkt. Ze gaan in hun columns uit van een wereld waarin de contactgestoorde ingenieur een technologie bedenkt, de bedrijfskundige dat naar de markt brengt, de geschiedkundige daarover dan een aantal oude koeien uit de sloot trekt, en de filosoof aan de zijlijn over het hele gebeuren een aantal “Grote vragen” stelt. En vergeet ook vooral niet dat die ingenieur dus aan al die mensen moet uitleggen wat precies de mogelijkheden, de toekomst, de gevaren en de alternatieven van de technologie zijn, op een manier die begrijpelijk is voor iemand die zijn gehele studie heeft doorgebracht op het eenzame eilandje wijsbegeerte. Om die communicatie te begeleiden heb je uiteraard een leger van communicatiewetenschappers nodig. (Gelukkig zijn er voor elke wiskundige 4 communicatiewetenschapper beschikbaar, dus dat moet goed komen.)

Maar de wereld werkt zo niet. Ingenieurs, heel vreemd, denken zelf ook na. Scheikundigen beginnen zelf bedrijfjes. Wiskundigen starten zelf Youtube-kanalen, biochemici maken zelf regelmatig beslissingen of iets ethisch verantwoord is of niet. En natuurkundigen bedenken zelf wat hun bevindingen over de relativiteit van energie, tijd en materie betekenen voor de fundamentele vragen over het bestaan. En die robot? Terwijl de filosofen op hun eiland in Rotterdam gedachte-experimenten zaten uit te voeren over de mogelijkheid dat robots ooit autonoom kunnen functioneren, sleutelen ingenieurs 15 kilometer noordwaarts daadwerkelijk zo’n revolutionaire robot in elkaar.

Als je, zoals Rusman en Heijne, wilt dat geesteswetenschappen en wijsgeren iets betekenen voor de maatschappij dan had je die faculteit filosofie niet gisteren maar tien jaar geleden moeten opheffen. Dan moet je de bezuinigingen bij geesteswetenschappen toejuichen, omdat de grenzen tussen studies erdoor vervagen en er in Amsterdam misschien zelfs een brede bachelor ontstaat. Maar eigenlijk moet je verder gaan dan dat. Een gek voorstel, maar misschien moet je zelfs eens aan de geesteswetenschappers vragen om in de trein te stappen richting Delft, of Twente, of Eindhoven. Daar vinden hele boeiende dingen plaats.

Europa is een slechte verliezer op het web (6 december 2014, NRC)

Europa heeft de strijd op het Internet verloren. Vervelend, maar waar. Facebook, Twitter, Google, Apple, een Europeaan spendeert een aanzienlijk deel van zijn leven op Amerikaanse websites met behulp van Amerikaanse of Aziatische elektronica. Terwijl Europese ondernemers bezig waren om subsidie aan te vragen of om de nieuwste regelgeving te omzeilen bouwden Amerikaanse ondernemers de toekomst. Vooral Google is een droom. Gmail is het beste mailprogramma ooit en is gratis. Google Maps wijst de weg beter dan TomTom en is gratis. En Google Now attendeert me er tegenwoordig spontaan op dat een vlucht vertraagd is, of er file op weg naar huis staat, of het gaat regenen. Sommigen vinden dat griezelig. Ik vind het fantastisch. Het maakt mijn leven makkelijker. En het is ook nog eens gratis.

Vervelend voor Europa, dat we niet ook een taartpuntje van het succes kregen. Maar om daar nou zo kinderachtig over te doen? Het Europees Parlement nam donderdag met een ruime meerderheid een resolutie aan waarin ze de Europese Commissie oproept om “voorstellen in overweging te nemen voor de ontvlechting van zoekmachines van andere commerciële diensten”. Zoekmachines, daar bedoelen ze Google mee. Dat bedrijf heeft meer dan 90% marktaandeel in Europa. Eigenlijk komt het erop neer dat het Parlement aan de Commissie vraagt om Google te dwingen de zoekfunctie af te splitsen van de andere functies.

U vraagt zich misschien af voor welk probleem dit een oplossing is. Dat begreep ik aanvankelijk ook niet helemaal. Maar volgens het Europees Parlement verwijst Google in de zoekresultaten te vaak naar eigen diensten. Dat bedreigt volgens het Europees Parlement de vrijheid van andere bedrijven die kaarten of emaildiensten aanbieden. Het zou zelfs discriminatie zijn.

Nu kan je Google veel kwalijk nemen. Over inbreuk op privacy bijvoorbeeld. En soms mag je ze best op de vingers tikken als ze het telefoongebruikers moeilijk maken om apps van de concurrent te installeren. Daar heeft de Europese mededingings-commissaris recent weer een onderzoek over heropend, en terecht. Maar om Google nou kwalijk te nemen dat ze hun eigen producten in hun eigen zoekmachine bevoordelen? Dat is een beetje alsof je de V&D verplicht om aan een klant die chocolaatjes zoekt, uitgebreid alle mogelijkheden bij Albert Heijn, Jamin en Leonidas onder de aandacht te brengen alvorens naar de eigen delicatessen-afdeling te verwijzen.

Kinderachtig. Maar het Parlement durft zo’n resolutie aan. Want Google is groot. In de ogen van het Parlement zijn ze zelfs de “poortwachter” van het Internet. Nu mag dat in Europese ogen misschien zo lijken, met die enorme overmacht van Google hier. Maar één derde van de Amerikaanse zoekmarkt is in handen van Bing en Yahoo. En Google dreigt nog meer marktaandeel te verliezen als Apple voor de nieuwe iPhone als standaardzoekmachine voor één van de concurrenten kiest. In de woorden van oud-topman Eric Schmidt is de concurrentie “one-click away”. Probeert u het maar eens: typ in je adresbalkje bing.com, of typ in het Google zoekscherm “bing” en u vindt zonder problemen Google’s grootste concurrent. Het is onzin dat Google poortwachter is. Maar met die onzin in de hand zou het Parlement graag de afbraak van zo’n vervelend Amerikaans bedrijf bewerkstelligen.

Maar eigenlijk staat er iets verontrustender in de tekst. Het Parlement “benadrukt dat bij de exploitatie van zoekmachines voor gebruikers, het zoekproces en de zoekresultaten neutraal moeten zijn om ervoor te zorgen dat het zoeken op internet non-discriminatoir blijft”. Dat is opmerkelijk. Het zoekproces is per definitie niet neutraal. Het is geen vrijwilligerswerk. Het hele verdienmodel is erop gebaseerd dat mensen betalen om gevonden te worden. Dat is hoe het Europese bedrijfsleven nog enigszins kan meeliften op het succes: Europese bedrijven kunnen eindelijk rechtstreeks de klanten bereiken die ook daadwerkelijk geïnteresseerd zijn in hun producten.

De vraag is hoe het Europees Parlement zo’n onafhankelijke zoekfunctie eigenlijk voor zich ziet? Wie betaalt daarvoor? Misschien vraagt het Parlement zich hier wel hardop af of er niet een staatszoekmachine moet komen. Er zitten genoeg socialisten en ex-communisten in het Parlement, die nog wel weten hoe dat moet. Verbied Google en begin een Brusselse zoekmachine. Een degelijke, slome, protectionistische bureaucratische maar oh zo eerlijke variant van Google. Om die arme Europeanen tegen de grote boze Amerikaanse wolf te beschermen.

Boos? Verzin dan iets. (NRC, 21 november 2014)

Roerige tijden.

Thuis in Nederland is een handjevol voorstanders van de oerhollandse Zwarte Piet zijn boos. Een handjevol tegenstanders van de oerhollandse Zwarte Piet zijn boos. Maar veruit de meeste mensen zijn boos over de teloorgang van de oerhollandse gezelligheid. Zwarte Piet aanpassen is tot daaraantoe, wie de gezelligheid verziekt pist pas echt over ons erfgoed heen. En ook al was Sinterklaas nog lang niet jarig, de gezelligheid van de decembermaand was bij voorbaat al verpest met al dat gedoe.

Bij voorbaat boos zijn, daar kan men hier in Saint Louis over mee praten. Hier is men nu al boos over de uitspraak van de Grand Jury, die zich momenteel buigt over de vraag of de politieagent die deze zomer een ongewapende zwarte jongen doodschoot, wél of niet vervolgd moet worden. De voorstanders van vervolging zijn bij voorbaat al boos omdat de politieagent misschien vrijuit gaat. De tegenstanders van vervolging zijn bij voorbaat al boos omdat de politieagent misschien gestraft wordt. De gouverneur heeft alvast de noodtoestand uitgeroepen. En iedereen staat paraat om al die opgekropte boosheid over de stad uit te storten.

Zondag schoof ik aan bij een groepje studenten van Washington University die alvast een solidariteitsactie voorbereidden. De bedoeling is om op strategische wijze een druk verkeersplein in de buurt van de campus af te sluiten door met zoveel mogelijk studenten midden op de kruising op de grond te gaan zitten en boeken van radicale zwarte schrijvers te lezen. Er zijn leuzen voorbereid, er zijn coördinatoren aangewezen, er is een centraal informatiepunt, er zijn mensen die zich bereid tonen gearresteerd te worden en er komt een groot spandoek waar het bestuur van de universiteit wordt gevraagd om kant te kiezen (Zijn jullie voor of tegen ons?)

In hetzelfde weekend werd er in Gouda geprotesteerd. Er waren voorstanders, en tegenstanders. Er waren demonstranten die met de armen ineen gehaakt één linie vormden. Er waren spandoeken. Leuzen. T-shirts. Er werden mensen gearresteerd. U kent het wel. U heeft het misschien gezien op het journaal, U heeft zich waarschijnlijk geërgerd dat het er niet zo gezellig uit zag.

Ik weet niet wat het is met leeftijdsgenoten die op de openbare weg gaan demonstreren. Het heeft iets vreemd, iets onechts. Alsof ze een veldslag uit de zeventiende eeuw naspelen. Alsof ze een toneelstuk opvoeren uit een andere tijd. Zo’n groepje mensen dat ergens, buiten, liefst in de kou of regen, op een plein, met veel politie eromheen, iets gaat staan verdedigen. En dan daaromheen staat er voor elke demonstrant tien anderen, die er niet bij horen, maar de boel geluidloos staan vast te leggen met hun smartphone. Voor op Facebook, of op Twitter.

Want daar, oh daar zijn we wel als een vis in het water. Een twintiger die boos is die doet iets. Die begint een bedrijf. Haalt geld op met een idiote actie. Begint een petitie, schrijft een blog. Filmt de seksistische opmerkingen die je hoort als je een paar uurtjes over straat wandelt. Haalt een grap uit. Zet iemand voor lul met een microfoon voor zijn neus. Filmt de politie. Belt het voedselbedrijf op. Deelt een update van “Nederland, mijn vaderland”.

Maar op straat met een kartonnen bordje voor je borst. Echt?

Het staat ons voor geen meter. Het is diep conservatief. We doen het omdat onze ouders het ooit zo deden. Omdat die zwarte radicale denkers, die die boekjes schreven, het ooit zo deden. Omdat we het op televisie hebben gezien. Omdat we niets beters kunnen verzinnen.

Bij de vergadering van Washington University studenten stak ik mijn hand op. Ik vroeg: wat nou als de jury besluit dat de politieagent wél vervolgd wordt, gaat de demonstratie dan gewoon door?

Stomme vraag. Natuurlijk zou de demonstratie doorgaan.

Zelfs na je dood ben je als Jood niet veilig (7 november 2014, NRC)

Joden zijn er altijd van overtuigd dat het elders veel gevaarlijker is. Israeli’s kunnen bloedserieus vanuit een schuilkelder mailen dat het een goed idee is voor hun Europese familieleden om samen gezellig onder de Iron Dome paraplu te komen zitten in het Beloofde Land. En op de dag dat de FBI rapporteert dat er in de afgelopen 13 jaar gemiddeld elke maand wel een Tristan van der V.-incidentje was in de VS, stuurt mijn tante in Los Angeles een bloedserieuze email met zorgen over de islamisering van Nederland. Ze heeft een speech van Geert Wilders toegestuurd gekregen –“the lights are going out in Europe” (uit 2008)- en vraagt aan ons of het wel veilig is met al die Jodenhatende moslims in Nederland.

Ik ben ondertussen naar de Midwest verhuisd en inderdaad, het is een stuk veiliger hier. Buiten dat ene incidentje waar een bejaarde neonazi in de buurt van Kansas City drie mensen doodschoot op een parkeerplaats van een Joods Cultureel Centrum en verzorgingstehuis, gebeurde er helemaal niets.

In Nederland worden Joodse objecten nu al een paar maanden extra beveiligd. Eerst alleen met financiering van gemeente Amsterdam, nu ook met geld van het Rijk. Er staat zo’n wit beveiligingshuisje met een intens verveelde politieagent erin bij het Anne Frankhuis op de stoep. Er wordt gepatrouilleerd bij synagogen. De twee Joodse basisscholen in Nederland hadden dit jaar gewapende Marechaussee bij de ingang. En ook Joodse begraafplaatsen worden extra in de gaten te houden. Zelfs na je dood ben je als Jood niet veilig.

In Vrij Nederland stond een reconstructie van hoe die verregaande beveiliging tot stand kwam. Christenunie, SGP en PVV dringen al jaren aan op financiële en materiele steun voor de beveiliging van Joodse objecten. Maar Opstelten weigert keer op keer om bij te dragen, simpelweg omdat er geen directe dreiging is. Natuurlijk waren er wel voorvallen, zoals in 2012 in Toulouse waar een moslimextremist een bloedbad aanrichtte bij een Joodse school, maar in Nederland bleef antisemitisme toch vooral beperkt tot nare schreeuwende mensen die heel hard blaffen op Internet. De meest zichtbare daarvan, de Hitlergroetjes en “dood aan de Joden” onder het dekmantel van een anti-Israël demonstratie, zijn nog het kleine grut. Online gaat het echt los.

Toch draait het kabinet na verloop van tijd bij. Als steeds meer explosief Jihadistisch vuurwerk naar Syrië vertrekt groeit de angst voor terugkerende blindgangers in Nederland. Na de schietpartij in Brussel, waar zo’n volledig doorgedraaide jongen vier mensen doodschoot ging Opstelten overstag.

De les die werd geleerd: er is geen directe dreiging meer nodig om beveiligd te worden. De redenering dat als het daar kan gebeuren, hier ook kan gebeuren, volstaat. Dat is een probleem: met die argumentatie in de hand kun je nog veel meer beveiliging rechtvaardigen en krijg je allerlei vervelende suggesties van voortrekkerij. Zo zit er bijvoorbeeld al zo’n negen jaar een openlijk anti-islamitische partij in het Nederlands parlement met een aanzienlijke anti-islamitische achterban. Waar concrete dreigementen tegen synagoges uitblijven zijn die er wél tegen moskeeën en islamitische verenigingen. Mijn tante uit Los Angeles had misschien nog wel extra aangedrongen als we Islamieten waren geweest en niet Joods. En misschien had ik wel naar haar geluisterd en met liefde het land van de moslimhaat verruilt voor het land van de active shooters.

Zijn de Joden terecht bang voor een aanslag? Is het terecht dat we politiemannen vragen om, in plaats van boeven te vangen, de rij bij het Anne Frankhuis te bewaken? Nee, natuurlijk niet. Het is een politiek besluit. Een emotioneel besluit. Kijk maar naar de reacties. Kijk maar hoe het nu al tenenkrommende nieuwe rechtse nieuwsblog Jalta de rij voor het Anne Frank huis interviewt. Wat vinden zij ervan dat er weer bewaakt wordt? Een open deur. Verschrikkelijk natuurlijk. Gutgutgut wat erg dat dit nodig is. Hetzelfde hoor je in de Joodse gemeenschap. Eerst vinden we dat beveiliging noodzakelijk is. Vervolgens verzuchten we hoe erg het wel niet is dat al die beveiliging weer noodzakelijk is.

Toch is het misschien geen slecht plan. Hoe irrationeel ook, we geven ons Belastinggeld gewoon graag uit om onze gevoelens vorm te geven. Niet omdat er echte concrete dreiging is. Niet omdat zo’n wit huisje gaat voorkomen dat er geschoten wordt. Maar omdat we het gewoon in Nederland heel naar vinden dat er nog steeds types bestaan die de Hitlergroet brengen, die forums volspuien met Jodenhaat. Ook als ze alleen maar blaffen, wil het Rijk graag kant kiezen. Steun bieden. Vrede bewaren. Zo’n intens verveelde politieagent voor de deur is ook gewoon een teken van liefde.

Misschien moeten we gewoon, voor de vorm, er ook één voor de deur van een handjevol moskeeën zetten.