Ik eis excuses van Saoedi-Arabië (31 mei 2014 NRC)

In India bungelen de lichamen van twee meisjes aan een mangoboom. Ze zijn slachtoffer van groepsverkrachting en werden daarna gewurgd en opgehangen.

In Sudan is een zwangere vrouw ter dood veroordeeld omdat ze trouwde met een christelijke man.

In Pakistan werd een vrouw met stenen doodgeslagen door haar broer, terwijl er een groep van 30 mensen stond toe te kijken, waaronder haar vader. De vrouw was getrouwd uit liefde, zonder toestemming van haar familie. Ze was drie maanden zwanger.

En dit zijn geen uitwassen. Welnee. Het is allemaal nog veel erger. In India is het zo’n ondraaglijke last voor een familie om een dochter te krijgen dat er jaarlijks naar schatting een half miljoen meisjes worden geaborteerd. Dat is niet de grootste stille genocide wereldwijd. China is erger. Daar worden op sommige plaatsen voor elke drie meisjes vier jongetjes geboren. Let wel, dit zijn de twee meest bevolkte landen op aarde waar meisjes letterlijk en figuurlijk minder waard zijn, beter om bij het afval te zetten.

Soms ga je je afvragen waar feministen in hemelsnaam mee bezig zijn als ze weer eens voor één of ander quotum pleiten in de top van het bedrijfsleven. We leven in een paradijs. Heus, er gebeurt in Nederland ook wel eens wat. Ook wij zijn seksistisch, ook hier vindt seksueel geweld plaats, en zo nu en dan een “gezinsdrama”. Maar het is minimaal vergeleken met elders. Wij Nederlandse vrouwen, wij hebben de loterij gewonnen. Het enige dat nog beter is dan vrouw zijn in Nederland, is man zijn in Nederland.

Weet je waar het ook helemaal niet leuk is om te wonen als vrouw? In Saudi-Arabië. Daar werd vorige maand een vrouw veroordeeld tot 150 zweepslagen en 8 maanden gevangenisstraf omdat ze het bespottelijke besluit nam om zelfstandig een auto te besturen. Een hoge delegatie van Buitenlandse Zaken spoedde zich afgelopen week naar de Saudische hoofdstad Riyad. Minister Timmermans hoopt zich snel bij hen te voegen. Maar de reis heeft niet als doel om de mensenrechtensituatie aan de kaak te stellen. Het is niet om te klagen over het feit dat de handtekening van vrouwen in Saudi-Arabië niet rechtsgeldig is, dat ze niet mogen autorijden, niets mogen ondernemen, zelfs geen medische behandeling, zonder toestemming en begeleiding van een mannelijke familielid. Nee, daar gaat het bezoek niet over. Minister Timmermans is voornemens om in sterke bewoordingen de anti-Mohammed stickeractie van Geert Wilders te veroordelen. Geen grapje. De Saudi’s hadden zich beledigd gevoeld door een paar groene stickers met anti-islam teksten. In de Saudi Gazette schreef één commentator: “Tolerance and forgiveness are good traits except when it comes to attacking Islam or Muslims. When this happens, apologies will not be enough.” Minister Timmermans wil nu snel een aantal plooien glad strijken.

In tegenstelling tot de rest van de landen dat een achterlijke interpretatie van de Islam erop na houdt, heeft Saudi-Arabië namelijk wél geld. En dan staan er voor 2,2 miljard aan handelsbetrekkingen op het spel. Dat levert vreemde situaties op. Dan kan je bijvoorbeeld als Saudische minister met een glad gestreken gezicht excuses en verantwoording van een handelspartner eisen voor een infantiele sticker, terwijl je zelf de helft van je bevolking in een kooitje houdt, elke vorm van zelfstandigheid ontzegt en op geïnstitutionaliseerde wijze naar beneden trapt.

Ik vind het hartstikke rot hoor, dat de Saudi’s zo beledigd zijn door zo’n stickertje van een ongeleid parlementair projectiel als Wilders. Maar ik voel me tot in het diepste van mijn vrouw- en mens-zijn beledigd door de manier waarop er in Saudi-Arabië wordt omgesprongen met vrouwen. Ik eis excuses dat een vrouw anno 2014 juridisch gezin als een minderjarige wordt behandeld. Ik eis excuses dat met grote waarschijnlijkheid auto’s in Saudi-Arabië eerder door een robot mogen worden bestuurd dan door een vrouw. Ik eis excuses dat vrouwen gedwongen worden om als zwarte vormeloze zakken over straat te gaan omdat mannen hun geilheid niet zouden kunnen bedwingen. En ik eis niet alleen excuses. When this happens, apologies will not be enough.

Timmermans moet geen plooien gaan glad strijken. Hij moet de Saudi’s recht in hun gezicht uitlachen. Ik geneer me voor een minister die aan deze hypocrisie meewerkt.

 

 

Voor elke belastingregel moeten er twee wijken (24 mei 2014 NRC)

Ik deed vorige week pas mijn belastingaangifte. En na al het gezeur over de Belastingdienst verbaasde ik me erover hoe soepeltjes het allemaal ging. Eerder had ik online uitstel gevraagd. Nu stond er een formuliertje klaar om gedownload te worden. Met nog een druk op de knop stonden al mijn gegevens erin. Het klopte. Ze wisten hoeveel ik in loondienst had verdiend, hoeveel er op mijn rekening stond, hoeveel dividend er was uitgekeerd. Met DigiD was het in een mum van tijd ondertekend en verstuurd. Ik had er een dag voor uit getrokken, maar was in een uur klaar.

Het is zalig, ICT die werkt. En ja, ik weet dat er veel achterstallig onderhoud is. Dat DigiD te hacken valt. Dat het systeem geen 20.000 aangiftes op een dag aan kan. Dat de belastinginning draait met een systeem uit 1968. Achter de schermen loopt het computernetwerk op zijn laatste benen en snakt iedereen naar modernisering. Maar aan de voorkant komt het er best netjes uitrollen.

Bij de Belastingdienst lijkt het vooral mis te gaan als er onmogelijke vragen worden gesteld. Eisen dat er tien miljard euro per jaar wordt uitgekeerd aan mensen met de laagste inkomens van Nederland, zonder vooraf te controleren of men wel recht heeft op dat geld. Dan moet je niet verbaasd opkijken als je een aanzienlijk deel daarvan niet terug kan krijgen. Alleen al in mijn directe omgeving ken ik zoveel mensen die honderden euro’s aan toeslagen moesten terug betalen, omdat ze als student er wél recht op hadden, maar na hun afstuderen vergaten hun nieuwe inkomen op te geven.

Het beleid is kapot. Niet de Belastingdienst. De Belastingdienst voert een gedrocht van een stelsel uit dat aan elkaar hangt van talloze compromissen, douceurtjes, goedmakertjes en regelingetjes. Een systeem dat elke plooi moet gladstrijken, elk pijntje moet verhelpen en elke marge-partij in de kamer tevreden moet houden, omdat we anders gewoonweg geen meerderheid meer kunnen vormen om iets voor elkaar te krijgen in dit compleet versplinterde land. In het belastingstelsel zit de pleister voor alle wonden. En wij maar schelden op de zogenaamde incompetentie bij de uitvoerende dienst. Wij maar jammeren bij de staatssecretaris dat er geld verdwijnt. Het is een wonder dat er tot nu toe niet méér geld is verdwenen.

Maar goed, de Belastingdienst is de komende jaren dus toe aan nieuwe ICT-systemen. Een extreem risicovolle exercitie. Typ “ICT” en “overheid” bij Google in, en hij stelt zelf de zoektermen “faal” en “mislukt” voor. Dat is niets nieuws. Professor Ineke Sneller vertelt in een interview over eerste ICT-faal binnen de overheid, dat was in 1923. De post en giro wilden automatiseren, maar dat mislukte dusdanig dat ze een aantal jaren niet konden functioneren en de klanten uiteindelijk om hun laatste saldo moesten vragen. ICT-falen is van alle tijden. ICT zou op het bankje moeten zitten met de onderhoudslieden, de schoonmakers, personeelsbeleid en andere ondersteunende afdelingen maar telkens weer haalt het de voorpagina en het onderwerp heeft nu zelfs zijn eigen Kamercommissie. ICT-projecten faalden bij de politie, de gemeenteadministratie, UWV, en talloze andere projecten werden duurder en duurden langer. Vorige week bleek dat Defensie waarschijnlijk ook met een dijk van een computerprobleem kampt. Er worden talloze oorzaken genoemd: de overheid heeft er te weinig verstand van. De overheid weet niet wat ze wil. De overheid verandert de eisen tijdens het project. De overheid spiegelt budget en tijdslijn te rooskleurig voor.

De overheid, de overheid, de overheid. Er zal wel een kern van waarheid in zitten. Maar er is ook een leverancier. Een leverancier die bij de aanbesteding beweert dat het allemaal op tijd af komt en binnen budget, die een systeem levert waardoor ze elk jaar voor miljoenen aan onderhoud kunnen komen plegen, en die dan uiteindelijk, ongeacht of het project slaagde, met honderden miljoenen belastinggeld wegloopt. Die leverancier heet dan HP, Atos, KPN of CapGemini ofzoiets. Maar over die kant van de incompetentie hoor je niets. Weten jullie wie de afgelopen elf jaar 3 miljard aan ICT-uitgaven van de UWV in ontvangst heeft genomen? Misschien zou dat bedrijf niet de opdracht van de Belastingdienst moeten krijgen.

Nu weet ik dat ik geen recht van initiatief heb, maar ik zou hier toch twee wetsvoorstellen willen indienen. Wet 1: elke ICT-toeleverancier die zijn budget en tijdslinie overschrijft mag tien jaar niet inschrijven op aanbestedingen van de overheid. Wet 2: voor elke belastingmaatregel, regeling of wijziging die een Tweede Kamerlid of minister voorstelt, moeten er eerst twee wijken.

Slijmprop studiehuis (16 mei 2014 NRC)

Ik was afgelopen woensdag op een carrière-evenement voor de bio, farma en chemie sector. U kent het wel, zo’n grote beursvloer met tientallen stands van bedrijven, met daartussenin plukjes recruiting-bureau’s. De stands zijn stuk voor stuk hoogstandjes van marketing, met uitgekiende kleuren, lettertypes, quotes. Op foto’s zien we een breed kleurenpalet van werknemers die hard lachen of gebiologeerd naar een apparaat kijken. En tussen al dat marketing-geweld proberen honderden mensen die geen baan meer hebben een indruk achter te laten op honderden mensen die nog wel een baan hebben. Het is een bijzondere combinatie van gezelligheid en wanhoop. Sommigen zijn al meer dan een jaar op zoek naar werk.

Wat opvalt is hoeveel er door carrièrecoaches en -adviseurs gepraat wordt over de benodigde eigenschappen voor een baan. Het individualisme is diep doorgedrongen in de loopbaanindustrie. Een zeer populair idee is dat jij vooral goed moet nadenken over jouw superunieke talenten en karaktertrekken. Die zouden namelijk alles bepalend zijn voor de positie die jij het beste in een organisatie of team kan innemen. Dat talenten-dogma zorgt ervoor dat een grote groep werkzoekenden éérst bedenkt welk type baan het beste bij ze past, industrieel of academisch, met mensen of met apparaten, in het management of als specialist. En pas als die ideale combinatie is uitgeplozen, komt pas ter sprake met welk onderwerp je je eigenlijk wil bezig houden.

Ik ben opgegroeid in die vaardigheden-wereld, waarin soft skills regelmatig belangrijker werden geacht dan de inhoud. Dat begon al op de middelbare school. In 1998 kwam mijn cohort  als eerste in de “Tweede Fase”. Een schoolsysteem ontwikkeld vanuit het idee dat het vooral de taak was van school om de vaardigheden van de leerling te trainen en een goede voorbereiding te verschaffen op de volgende stap. Proefdraaien dus, warmlopen. Wij zaten daarom twee uur per dag in het zogeheten Studiehuis waar we zelfstandig moesten leren werken. Dat werd essentieel geacht voor een succesvolle toekomst op de universiteit. Ik herinner me dat studiehuis nog goed, de pogingen tot multimedia-onderwijs, de chaos, de slijmpropjes, de boterhammen tegen het plafond, de wanhopige toezichthouders en uiteindelijk de afschaffing. Het bleek toch zinniger om de leerlingen gewoon iets concreets te leren.

Op de TU Delft deed ik als 22-jarige mee aan een programma dat studenten moest klaarstomen voor een leidinggevende functie in de industrie. Het schrikbeeld was dat wij als ingenieurs zouden worden gezien als mensschuwe nerds die het rekenwerk en de analyses zouden uitvoeren, onder het toeziend oog van Rotterdamse bedrijfskundigen, die wél de benodigde soft skill training hadden ondergaan. Onderdeel van het programma was drie keer een week “vaardigheden” leren. We werden getraind in communicatie, presenteren, project- en teamwerk. We moesten dan bijvoorbeeld met zijn tienen geblinddoekt een touw uit de knoop halen (“je betrok niet iedereen erbij”). Crisisteampje spelen (“aandachtspunt: communicatiestijl”). Vragenlijsten invullen om jouw ideale rol in een team te bepalen (ik was een “shaper”, het was voor iedereen het beste als ik buiten het team opereerde). Er werd veel geobserveerd, gereflecteerd, geëvalueerd. Het waren drie weken bomvol jubelindividualisme. Iedereen voelde zich bijzonder.

En aan het einde realiseerde ik me, dat het misschien wel tijdsverspilling was geweest. Uiteindelijk interesseert mijn superpersoonlijke “managementstijl” me gewoon niet echt. De inhoud interesseert me. Als het onderwerp me boeit, dan maakt het me niet zoveel uit of ik onderzoek doe of iets help ontwikkelen of verkopen, in mijn eentje of in een team, als leider of als volger.

Mijn vermoeden is dat het individualistische talentensprookje vooral de jonge hoogopgeleide baanzoeker in de weg kan zitten. De net afgestudeerde (of gepromoveerde) twintiger kan zomaar ergens de illusie oplopen dat haar vaardigheden belangrijker zijn, dan haar interesses. Dat er in een motivatiebrief moet staan wat je allemaal kan, of hoe goed je in de bedrijfscultuur past, in plaats van je pure interesse voor waar dat bedrijf zich mee bezig houdt. Mijn ervaring is dat zo’n instelling je niet per se helpt. Zo bijzonder ben je nu eenmaal niet. Beter is om te bedenken waar je je mee bezig wilt houden. Dat kan zomaar een aantal deuren openen. Mensen vinden het leuk om te helpen als je weet waar je naartoe wilt, als je concrete ambitie hebt. Een beetje hart voor de zaak, in plaats van hart voor jezelf.

Gentech is juist goed! (10 mei 2014)

Dit weekend mag ik bij het Food Film Festival praten over de documentaire Seeds of Time, over de Amerikaanse landbouwexpert Cary Fowler, die een bibliotheek bouwt waarin hij het zaad van alle gewassen en alle varianten in de wereld wil verzamelen. Die gewasdiversiteit ligt sterk onder druk: van elk gewas cultiveren we nog maar een handvol soorten, verkocht door een handvol zaadproducenten. Steeds grotere monocultuur in tijden van klimaatverandering en bevolkingsgroei betekent volgens Fowler dat we afstevenen af op een „perfecte storm”. Niet voor niets is de zaadbibliotheek gevestigd op het Noorse eiland Spitsbergen, hoog en koud, bestand tegens de heftigste weersomstandigheden en overstromingen. Straks, als er hongersnood dreigt omdat onze gewassen massaal verschrompelen of verzuipen, hebben we altijd Fowlers Doomsday Vault nog, die als een Ark van Noach de wereld weer van biodiversiteit zal voorzien.

Ik mocht de film vooraf bekijken, en ik moet zeggen dat ik die documentairemakers voor geen cent vertrouw. En dat is niet om wat de film wél vertelt, maar om wat het verhaal achterwege laat. Als je anno 2014 een film maakt over gewasdiversiteit zonder het ook maar één keer over de genetica te hebben, dan heb je ofwel onder een steen geleefd, of je hebt een politieke agenda. Ik vrees het laatste.

Want zo’n hele grote vriezer is natuurlijk leuk, maar het belangrijkste wapen in de strijd voor klimaatbestendige landbouw blijft onbesproken – en dat is gentechnologie. Die enorme rijkdom aan diversiteit die Fowler daar verzameld heeft, kun je vooral fantastisch gebruiken om mee te re-combineren. Daar zijn talloze voorbeelden van: een gen uit Afrikaanse rijst kan Aziatische rijst helpen om een bacterieplaag te overleven. En een gen uit Oost-Indiase rijst zou biologische rijstboeren kunnen helpen om zonder herbiciden toch hoge opbrengsten te behalen. De mogelijkheden zijn legio. Fowlers zaadbank moet je vooral zien als een hele grote collectie verschillende legoblokjes, waarmee we alles kunnen bouwen wat we willen.

En in een nog verdere toekomst is die gigantische vriezer misschien wel helemaal overbodig. Dan kan je die legoblokjes gewoon uitprinten, in synthetische chromosomen. Dan past al die diversiteit op een usb-stickje. Last van langdurige droogte? Dan leg je de bouwtekening voor droogte-resistente mais op de tekentafel, eventueel gecombineerd met een hoog-rendement variant, uitprinten, knippen en plakken en het probleem is opgelost.

Dat ligt in de toekomst. Althans, van de rest van de wereld. In Europa lopen we hopeloos achter. Momenteel zijn zelfs de meest basale huis- tuin- en keuken gentech-zaden verboden in de EU. Testveldjes worden steeds minder toegelaten of vernield door activisten. In de strijd om beter zaad moeten de Europese ingenieurs meedoen met één hand op de rug.

En er lijkt geen enkel schot in de zaak te zitten, mede dankzij een enorme hoeveelheid onzin die wordt verspreid. Ook nadat 400 miljoen hectare aan gentech-gewas en minstens tien jaar aan consumptie nog nooit één ongeluk opleverde, wordt de veiligheid van gengewassen in Europa toch consequent als ‘omstreden’ bestempeld. Gentech zou een ramp zijn voor boeren, omdat ze de zaadjes van hun eigen planten niet meer mogen hergebruiken voor de volgende ronde. Een heerlijk dramatisch argument. De gemiddelde politicus of consument weet toch niet dat het hergebruik van zaden ook zonder gentech nauwelijks meer voorkomt in de moderne landbouw.

En dan het heetste hangijzer: intellectueel eigendom. Een probleem dat wederom onterecht wordt gerelateerd aan gentech. Op moderne hybride-zaden, zonder gentech, zit ook copyright – en terecht. Ze zijn helemaal niet ‘van ons allemaal’. Modern zaad is het eindresultaat van een uiterst ingewikkeld ontwikkelingsproces dat, net als in de farma, duur, lang en risicovol is, mede dankzij de strenge regelgeving.

Dat is meteen ook een belangrijke reden dat kleine bedrijven momenteel weinig kans maken. De kans is groot dat je prachtige smaakvolle resistente, high-yield tomaten verboden worden, omdat een of andere EU-ambtenaar toch nog een keer bevestigd wil zien dat er na honderd jaar consumptie van die tomaat nog steeds niemand doodvalt.

U begrijpt: zo blijft Europa in het stenen tijdperk achter. We zijn gevangen door onze eigen techno-averse idealen en bizarre angsten. We zijn te ontvankelijk voor het idee dat we ooit gered moeten worden door een idealistische Amerikaan en zijn vriezer.

Vermogen? Oneerlijk!

We kunnen dus constateren dat het vermogen in Nederland heel erg scheef zit: de rijkste 1 procent bezit 23 procent. Daar worden mensen automatisch boos van. Ongelijkheid wordt per definitie als oneerlijk en schadelijk gezien, ondanks het feit dat de Nederlandse middenklasse welvarend, gezond en vooral heel erg groot is. Vermogen wordt geportretteerd als iets onbereikbaars, als iets wat weggelegd is voor de happy few, geldwolven in krijtstreeppakken. Zeker mijn generatie (ik ben geboren in 1984) klaagt over de sombere vooruitzichten. De toekomst van het pensioenstelsel is onzeker. Er zijn veel zzp’ers, freelancer en jobhoppers en er is veel werkloosheid.

Toch is vermogen opbouwen echt niet onmogelijk, zeker niet als je nog veertig jaar hebt tot je pensioen. Als je een gemiddeld rendement van 3 procent per jaar haalt, dan is elke euro die je nu inlegt over veertig jaar 3 euro 30 geworden. Het principe is simpel: je investeert in een aandeel, een huis, in een pensioenpot of een bedrijf en daardoor groeit je vermogen. Een dertiger die 40 jaar lang 100 euro per maand wegzet en een gemiddeld rendement van 3 procent per jaar haalt, bezit op zijn zeventigste bijna een ton. Geld om van te leven, als buffer voor rampen en als startkapitaal voor een volgende generatie.

Nu moeten hier natuurlijk de nodige mitsen en maren, voetnoten en uitzonderingen bij genoemd worden. Het leven is over het algemeen niet erg eerlijk. Sommigen verdienen net genoeg om van te kunnen leven. Anderen krijgen met pech te maken. Verder is de bank een belangrijke vijand van je geld. Je bank zal je levenslang proberen producten te slijten met zo hoog mogelijke kosten. Het is een uitdaging om vermogen op te bouwen, maar niet onmogelijk, een kwestie van discipline. Aandelen kopen, zo weinig mogelijk kosten maken, en vooral niets verkopen, ook niet als de beurs daalt of er crisis uitbreekt. Als je veertig jaar hebt om op te bouwen dan kan je wel tegen een stootje. Beleggers worden in veel kringen gezien als graaiers, als roekeloze neoliberalen die beteugeld moeten worden met belastingen. Zo zie ik beleggers niet, ik zie de meeste beleggers als mensen met gezond verstand.

Het op een na belangrijkste risico van vermogens is jaloezie. Als jij braaf elke maand 100 euro meer hebt verdiend dan je hebt uitgegeven, dan heb je straks op je zeventigste 93.000 euro meer dan je generatiegenoten die niets opbouwden. Maar die generatiegenoten zijn straks allemaal hypergezond en vitaal en ze willen ook graag op wereldreis. ‘Het is oneerlijk!’ roepen ze dan en ze rennen naar de stembus om voor hogere vermogensbelasting te stemmen, zodat zij ook een beetje van jouw vermogen kunnen profiteren.

En dan hebben we het over de tijd dat je nog leeft. Na je dood is het maar de vraag of je geld ongeschonden bij je kroost terecht komt.

Zeker in vroegere eeuwen vonden veel denkers, inclusief de founding fathers van de VS, het oneerlijk dat het ene kind rijker werd geboren dan het andere. Nu wordt er anders over gedacht, zeker in landen zoals Nederland waar het rijkere kind naar dezelfde school gaat, dezelfde gezondheidszorg krijgt en op hetzelfde fietspad fietst. De successiebelasting (erftax of ook wel sterftax genoemd) is laag en de vrijstelling van schenkbelasting is ruim.

Maar zeker nu de invloedrijke econoom Piketty een toekomst schetst waarin Europa terugkeert naar negentiende eeuwse ongelijkheidstaferelen, wordt er weer met interesse naar dit soort belastingen gekeken. Eric Wiebes, VVD-staatssecretaris van Financiën, liet deze week een proefballonnetje op om ook de erfopvolging in familiebedrijven hoger te gaan belasten. In een Volkskrant-interview met Samsom lijkt de PvdA er ook op gebrand om de hoge vermogens in de toekomst een kopje kleiner te maken.

Mijn vermoeden: het is slechts een kwestie van tijd. Het frame van ongelijkheid roept te sterke gevoelens op. Ik weet eigenlijk helemaal niet zo zeker of het wel zo’n goed idee is om een vermogen bij elkaar te schrapen. Misschien kun je het inderdaad maar beter meteen uitgeven. Als je dan zeventig bent, kun je altijd nog bij anderen aankloppen.