Hij kende de bruid niet (28 juni 2014, NRC)

Tijdens mijn promotieonderzoek leerde ik de wereld kennen.

Mijn Indiase collega’s waren net zo oud als ik. We stonden naast elkaar in het lab. We keken samen naar mierzoete Bollywood-films waarin de verliefde hoofdpersonen elkaar achterna renden in het hoge gras. Ze waren dol op die films, ook in de wetenschap dat zij zelf nooit zouden trouwen met de man op wie ze verliefd werden. Ze waren allemaal voorbestemd voor een gearrangeerd huwelijk. Dat was de norm, ook bij rijke mondaine hoogopgeleide Indiase meisjes die in Europa promoveerden. Hun ouders lieten foto’s van hun dochters zien aan ouders van geschikte kandidaten. Geschikt hield in: hoogste kaste (Brahmin), goede baan, vlekkeloze familie-reputatie en een passende horoscoop, te beoordelen door de astrologie-specialist van de familie. Soms kwam zo’n jongen die toevallig ook in Europa studeerde dan een paar uur naar Schiphol, om koffie te drinken. Mijn collega’s konden heus een aantal keer weigeren, maar ooit zouden ze moeten toestemmen en trouwen. Zo ging dat. Die malle Hollanders, die gescheiden hoogleraren die ongehuwd samenwoonden, de postdocs die zomaar kinderen kregen met hun vriendjes, zij stonden net zo ver van hun bed als de dolverliefde Bollywood-acteurs.

Mijn Pakistaanse collega wist helemaal niet dat hij zou gaan trouwen. Op een dag vertrok hij naar Pakistan en twee weken later kwam hij getrouwd terug. Een verrassing. Hij had zijn vrouw nog nooit gezien. Na hun huwelijk ging hij terug naar Amsterdam om zijn promotieonderzoek af te maken en trok zij bij haar schoonfamilie in. Hij is nu assistent-professor in Faisalabad. Het schijnt dat hij een privéchauffeur heeft.

Mijn collega’s verschaften mij onafgebroken van een alternatieve blik op de standaard NOS nieuwsitems. Bijvoorbeeld toen de leden van Pussy Riot, de Russische rockband, na hun vrijlating naar Nederland kwamen en als dappere activisten werden ontvangen bij Nieuwsuur en bij minister Timmermans. Mijn Russische collega begreep daar niets van. Realiseerden wij ons in het Westen wel wie dit waren? Deze vrouwen hadden de grootste en belangrijkste kathedraal van de Russisch-Orthodoxe kerk ontheiligd. Deze types hadden het Russische volk in het gezicht gespuugd. In elk ander zichzelf respecterend land hadden ze levenslang gekregen.

En dan het bezoek van de Chinese president aan het koninklijk paleis op de Dam. Wij lazen hoe de “free Tibet”-demonstratie door Chinese veiligheidsmensen uit het zicht werd gehouden van president Jinping. Burgemeester van der Laan werd er kritisch over geïnterviewd: hoe kon het in hemelsnaam gebeuren dat het monddood maken van Chinese mensenrechtenactivisten ook op Nederlands grondgebied kon plaatsvinden?

Later kwam ik erachter dat mijn Chinese collega’s ook op de Dam hadden gestaan. Om te demonstreren? Welnee. Om de president toe te juichen en liederen te zingen. Dat afschermen van de demonstranten was noodzakelijk om het humeur van “our chairman” niet te bederven op zo’n belangrijke diplomatieke top, legde mijn Chinese collega met strak gezicht uit.

Mijn hoogopgeleide collega’s, ze waren niet de intellectuele dissidenten die ik me weleens had voorgesteld. Ze verzetten zich niet, ook niet nu ze duizenden kilometers verwijderd waren van hun land. Telkens weer lukte het ze om de situatie goed te praten. Ik weet niet waarom. Hadden ze geleerd te gehoorzamen? Waren zij gehersenspoeld? Of waren wij, Nederlanders gehoorzaam en gehersenspoeld met een cocktail van extremistisch individualisme, seksuele en politieke vrijheid? Ik weet het niet. Ik denk er al heel lang over na en ik kom er niet uit. Het is een belangrijk vraagstuk. Er zijn best veel Chinezen, Pakistani, Indiërs en Russen op deze wereld, maar zelfs met de meest hoogopgeleide mondaine exemplaren voel ik, ook na vijf jaar nauwe samenwerking, een gapende kloof.

De apotheose van de kloof kwam dit jaar tijdens de gemeenteraadsverkiezingen. Ik hielp mijn Thaise collega met het invullen van de kieswijzer. Wil je meer 30-km zones in je buurt? Stilte. Vertwijfeling. “Why?” Wil je dan misschien minder cameratoezicht in je buurt? Stilte. “Why?” Wil je dan misschien dat parken en perkjes minder strak worden onderhouden zodat er meer ruimte ontstaat voor wilde natuur? Drie maanden nadat wij discussieerden over de voor- en nadelen van parkonderhoud, zou het leger in haar thuisland een coup plegen. De tanks reden in Bangkok dwars door de aangeharkte parkjes heen. Over wilde natuur gesproken.

Vanaf volgende week woon ik in de Verenigde Staten. Ik zal buitenlander zijn. Ik zal verbaasd om me heen kijken. Ik zal onze gewoontes goedpraten. En ik zal Nederland missen. Oh, wat zal ik Nederland missen.

 

Taxi slecht, Uber duur (21 juni 2014)

Iedereen doet maar alsof een autodeel-service zo nieuw is. Maar het is meer dan een eeuw oud. Zolang de auto bestaat, rijden chauffeurs rond om passagiers tegen betaling mee te laten rijden. Het is doodeenvoudig: je belt met een telefoniste of je loopt naar een speciale parkeerplaats waar de autodeelservice gewoon op je staat te wachten en in een mum van tijd arriveer je op je bestemming.

Althans, in theorie. Als je in Amsterdam woont ligt de praktijk anders. In praktijk behoort de taxistandplaats van Amsterdam Centraal Station al jaren tot één van de meest lugubere stukjes van Nederland. Niks geen happy sharing. Die paar keer dat ik zo dom was om er een taxi te nemen voelde ik me er onveilig en opgejaagd, een last voor de chauffeur, zeker als ik “maar” voor twintig euro naar de Baarsjes wil. Zelden kom je er een vrouwelijke chaufeur tegen, dat is veelzeggend. Het risico dat het uit de hand loopt is dusdanig groot dat er permanent handhavers in gele hesje nodig zijn om het schorriemorrie een beetje in toom te houden. Als ik met het nachtnet aankom op Amsterdam Centraal, fiets ik nog liever langs de hoerenlopers en de Saban B.’s door de Spuistraat, dan dat ik bij zo’n pisventje in zijn Mercedes stap. Ik voel medelijden met de toeristen die na aankomst onwetend de taxi-jungle inlopen. En schaamte voor deze slechte eerste indruk van ons mooie land. Het is helemaal triest voor de oudere goedbedoelende chauffeurs, die je regelmatig verzuurd achter het stuur aantreft, chagrijnig om de complete teloorgang van het imago van hun vak.

Zo zie je maar, de ene markt is geschikter om te liberaliseren dan de andere. Het openstellen van het Openbaar Vervoer in de rest van Nederland is een groot succes: de waardering werd hoger voor dezelfde prijs. Tegelijkertijd leidde de privatisering van de taximarkt alleen maar tot hogere prijzen en een dieptepunt in het serviceniveau. Ondanks legio regeltjes, vergunningen en administratie-eisen werd het taxirijden nooit populair onder de gezapige service-gerichte goeierd, maar bleek het vooral een hobby van snelle, grove, ritselende mannetjes. In theorie kan de klant bij een slechte ervaring het  taxi-nummer kunnen noteren om te klagen. In praktijk komt er niets van terecht. De ironie is dat het OV in Amsterdam wél nog stevig in de klauwen van het GVB blijft. Dat Amsterdamse OV zou namelijk veel te ingewikkeld zijn voor marktpartijen. Dat u het weet.

Pas na tien jaar liberalisering van de taximarkt is er nu eindelijk een partij op de markt die het anders doet. De Amerikaanse taxidienst Über bestormde Nederland, smeet met promotiecodes en gratis krediet. En ik moet zeggen: ik was onder de indruk. Het was de meest luxueuze auto waar ik ooit in had gezeten, de chauffeur hield de deur voor me open en gaf me de indruk er trots op te zijn goede service te verlenen. De rit werd automatisch op mijn credit card gezet. Een verademing!

Het feestje lijkt van korte duur. De luxueuze wagens zijn alleen nog maar voor een meerprijs te verkrijgen. De tarieven pieken op vrijdagavond en zaterdagavond, precies wanneer je een taxi nodig hebt. En voor de goedkopere Über-versie (BLACK)zijn weer precies dezelfde typetjes gaan rijden als bij de standplaatsen te vinden zijn, alleen dan zonder taxiteken op hun dak.

Er zit wel potentie in. Toch lijkt Uber zijn chauffeurs beter in toom te kunnen houden dan TCA, gemeente en handhavers bij elkaar. Chauffeurs die een aantal keer een ritje weigeren worden eruit geknikkerd. Verder kan de klant achteraf online de chauffeur een rating geven. Geen Übergoede-service gekregen? Dan mag de chauffeur ook niet meer voor de dienst rijden. Al kan je je geklaag beter bewaren tot achteraf. De chauffeur krijgt namelijk ook de kans om jou chauffeur-vriendelijkheid te raten.

Het is maar de vraag of Über de ontspoorde taximarkt ooit weer in toom krijgt. De taxistandplaatsen blijven een fortuin opleveren, dankzij onwetende toeristen. Misschien is het een beter idee om de marktregulering van Openbaar Vervoer en de taximarkt in Amsterdam om te draaien. We stellen de tramrails en busbanen open voor Connexxion, Veolia en Syntus. En de taxichauffeurs op de standplaatsen nationaliseren we. Inclusief uurtarief, vakantiegeld en cao. Dan dirigeer je al die ontslagen trambestuurders en buschauffeurs met té korte dassen de taxi in, om gezellig met de toerist te keuvelen over voetbal, het weer en het Rijksmuseum. En wie echt heel graag met een Lexus wil, mag alsnog een Über bestellen.

Alfa is geen excuus (14 juni 2014)

Ik las “In Einsteins achtertuin”. Een boek van de jonge wetenschapsjournalist Amanda Gefter over haar zoektocht naar de ingrediënten van de “ultieme realiteit”. Al lezende ontmoet je de grootste natuurkundigen van de moderne tijd. Je maakt kennis met relativiteitstheorie, kwantummechanica, snaartheorie en hoe de verschijnselen rond zwarte gaten al onze veronderstellingen onderuit schoppen. Aan het begin van het boek krabbelt de schrijfster alle mogelijke ingrediënten van de ultieme realiteit op een servetje. Iets is pas echt, onderdeel van de werkelijkheid, als het vanuit elk referentiekader hetzelfde eruit ziet, zo redeneert ze. Vervolgens sneuvelt er in elk hoofdstuk wel één of twee van die onderdelen. Door Einsteins relativiteitstheorie wisten we al dat ruimte en tijd niet werkelijk zijn, niet waarnemer-onafhankelijk. Maar later blijken ook deeltjes niet werkelijk te zijn, en dimensies, en ruimtetijd. Er blijft niets over. Elke waarnemer heeft zijn eigen universum. In theorie had de voetbalwedstrijd gisteren net zo veel uitkomsten als toeschouwers. De kans dat Nederland zou winnen was 100%. De kans dat Spanje zou winnen was ook 100%. Zo gaat dat in de wondere wereld van de natuurkunde. Ik vrees dat maar heel weinig Nederlanders daarvan op de hoogte zijn. Zelfs de gemiddelde geïnteresseerde krantenlezer blijkt schokkend vaak analfabeet als het gaat over bètavakken als natuurkunde en informatica, maar ook van zachtere vakken als het mijne, microbiologie. Mijn promotieonderzoek is echt geen rocket science, maar ik merk hoe mensen licht terugdeinzen als ik erover begin. Ze horen het verhaal misschien een minuut of twee beleefd aan, maar verontschuldigen zich al snel. “Ik ben een echte alfa”, is het excuus. Het doet me denken aan het verplichte vak Engels op de Franse universiteit, waar ik een tijdje studeerde. Waar de Franse studenten bij andere vakken uitermate gemotiveerd en toegewijd waren, leken ze het Engels niet echt serieus te nemen. Meestal mondde het uit in een wedstrijdje wie het vetste Franse accent kon opzetten. Er heerste een soort moedeloze gelatenheid ten opzichte van het Engels. Dat konden Fransen nu eenmaal niet goed, was de consensus. Zo’n zelfde soort houding is schering en aanslag, als het gaat om de bèta vakken. Het is alom geaccepteerd om niet te weten wat een eiwit is, of wat de relativiteitstheorie beschrijft, terwijl je je moet schamen als je nooit een boek hebt gelezen van W.F. Hermans of niet weet wanneer de Slag bij Nieuwpoort was. Mensen, ook hele intelligente en belezen mensen, blijven in veel gevallen bewust analfabeet. Soms zijn ze er zelfs trots op. Dan hebben ze geleerd om te focussen op hun “sterke kanten”. En als jouw talenten nu eenmaal niet in de bètahoek liggen, dan is het volstrekt geaccepteerd om je leven lang geen flauw benul te hebben van hoe je computer functioneert, of de motor van je auto, of je immuunstelsel, of het universum, omdat je immers met opgeheven hoofd tegen iedereen kunt roepen dat je alfa bent. Ondertussen doet de natuurkunde zelf ook een duit in het zakje. Is het u weleens opgevallen hoe snel het woord “briljant” valt, als het over natuurkunde gaat? Je hoeft echt niet meer dan een bachelor te hebben afgerond om dat stempel te krijgen. Het zal vast ook symptoom zijn van de superlativisering van het taalgebruik, maar natuurkundigen accepteren die “briljant”-plakkertjes kritiekloos, dankbaar zelfs. Het is immers best leuk om zo een paar veren in je achterste te krijgen. En soms is het plakkertje ook terecht. Sommige natuurkundigen, zijn daadwerkelijk briljant. Maar de meesten hebben gewoon een goede dosis zitvlees, doorzettingsvermogen, en niet al teveel afkeer van abstractie. Maar dat woordje “briljant” is een belangrijke factor in de kloof tussen burger en natuurkunde. Briljant wordt een excuus om er niet aan mee te doen. Om analfabeet te blijven. Jij bent misschien wel intelligent, maar je bent niet briljant. Dus zal het waarschijnlijk wel allemaal te complex voor je zijn. Een goede reden om er nooit je vingers aan te branden. Ik ben ook niet briljant, en het was geen gemakkelijk boek om te lezen. Regelmatig werd ik moedeloos van de complexiteit en het anti-intuïtieve denken dat de natuurkunde vereist. Ik begrijp het nog steeds maar half, maar ik heb de basisconcepten mee gekregen. Ik ben niet meer volledig analfabeet. Dat kan ik u van harte aanbevelen.

Universiteitfabriek? Ja! (7 juni 2014)

“Fabriek”, dat is een boeiend woord. De afgelopen jaren heette elke winkel die een beetje hip moest zijn “fabriek”. Je had de soepfabriek, de fietsfabriek, de kunstfabriek, de reclamefabriek. Fabriek staat gelijk aan hip, roestvrij staal, degelijk, kwalitatief hoogstaand, een tikkeltje rauw. Charmant industrieel, zeg maar. Hotel New York.

Dat alles gaat niet op als de universiteit een fabriek wordt genoemd, zoals vorige week uitgebreid in dit katern. De academie was een studentenfabriek, promotiefabriek, kennisfabriek, wetenschapsfabriek. Dan betekent fabriek kil, koud, inhumaan, uniform. Studenten en promovendi zouden als blikjes tomatensoep op de lopende band in een roestvrij stalen hal inspiratieloos rondcirkelen. De universiteit krijgt een pot met geld voor elke afgestudeerde student die de fabriek verlaat en elke promotie die van de band rolt levert bijna een ton op. Daarmee zouden de drijfveren van de moderne universiteit voornamelijk financieel van aard zijn geworden: jaag zoveel mogelijk eenheden door de fabriek en cash zoveel mogelijk geld.

Ik vind het moeilijk om in die gedachtegang mee te gaan. Ten eerste omdat ik bij fabriek niet meteen aan iets slechts denk. Bij fabriek denk ik aan georganiseerd, efficiënt, gestroomlijnd, resultaatgericht. Misschien heeft het iets te maken met mijn studie in Delft, waar fabriek toch niet zulke negatieve associaties oproept. “Koekjesfabriek”, was de meest gehoorde vergelijking door de klagende studenten en docenten. Koekjesfabriek. Ik zag het probleem niet meteen.

Maar er is nog een reden waarom ik niet zo onder de indruk ben van de fabrieksmetafoor. Ik draai namelijk zelf al meer dan tien jaar mee als product in de fabriek. Eerst als bachelor, toen als master-student en later als promovendus. En ik kan u vertellen: niemand aan de universiteit lijkt echt geïnteresseerd in die pot geld die staat te wachten aan het einde van jouw voltooide studie of promotie. Althans, ik heb er weinig van gemerkt. Wat dat betreft is het een waardeloze fabriek. Studenten strompelen over het algemeen naar het einde, doen vaak jaren over hun scriptie. Tijdens de bachelorfase loopt één op de drie studenten al vertraging op. Promovendi zijn erger, die doen er gemiddeld vijf jaar over. En ik ben zelf een zeer gemiddelde promovendus. Ik mocht willen dat er iemand was die me had opgejaagd.

Dus, de universiteit mag dan wel fabriek worden genoemd, de resultaten zijn daar in ieder geval niet naar. Het lijkt er zowaar op dat ze aan de universiteit in méér geïnteresseerd zijn dan alleen maar geld. Kennelijk geven ze er in het academisch onderwijs echt om dat een student met een goede hoeveelheid kennis en vaardigheden de universiteit verlaat en proefschriften van hoog niveau zijn.

Waar komt die fabrieks-metafoor dan vandaan? Is het de bedrijfsmatige manier van werken? De managementcultuur? De targets? De valorisatie-drang? De popiejopiestudies? Vast allemaal. Maar de belangrijkste reden is volgens mij de schaalvergroting. Het hoger onderwijs barst uit zijn voegen. Binnen tien jaar staan er naar verwachting 300.000 studenten ingeschreven aan HBO- instelling of universiteit (vergeleken met 200.000 in 2007). Steeds meer Nederlanders realiseren zich de enorme potentie van een bachelor en/of masterdiploma. Ik vermoed dat zelfs de introductie van het sociaal leenstelsel die groei niet kan indammen. Studeren blijft een hele aantrekkelijke investering.

Maar dat maakt zo’n opleiding wel minder exclusief. Zeker op de universiteit kunnen sommigen het maar moeilijk accepteren dat het niet meer de oude elitaire herenclub van weleer is, maar dat er mensen studeren die naar de Toppers gaan, naar Chersonissos op vakantie, die weinig tafelmanieren hebben, die soms plat praten, tatoeages hebben en tegelijkertijd een master in de rechtsgeleerdheid halen, regelmatig met betere cijfers dan de corpsbal. Dat is volgens mij de belangrijkste reden van de fabrieksmetafoor: de fabrieksarbeider heeft plaatsgenomen in de collegezaal. En vervelender: hij doet het nog hartstikke goed ook.

Die schaalvergroting is wenselijk. Kenniseconomie gaat namelijk niet alleen om het verdienvermogen van je samenleving. Het gaat erom dat je steeds grotere groepen Nederlanders met grotere ideeën in aanraking te laten komen, hun horizon verbreedt en de grenzen tussen sociale klassen te doorbreken. Dat is de grote winst. Het hoger onderwijs is het beste platform voor volksverheffing dat we hebben. Een beetje slimme samenleving stapelt zijn burgers tien hoog op langs de muren van de collegezalen.

En mochten die studentenaantallen de universiteit dan dwingen tot e­­en fabrieksmatige aanpak, dan moet dat maar. Er zijn ergere dingen dan een fabriek.

De destructieve mens (Vroege Vogels)

Deze week presenteerde de NASA onderzoek waaruit blijkt dat we nu echt afscheid moeten gaan nemen van een groot deel van het Antarctische ijs. De grootste gletsjers aan de westkant van de zuidpool zijn aan het smelten, en er is niet zoveel meer wat we eraan kunnen veranderen.

Zoals u weet zijn de meeste wetenschappers ervan overtuigd dat wij dat zelf op ons geweten hebben. Wij hebben helemaal zelf de aarde stuk gemaakt. We kregen een prachtig stukje planeet in onze schoot geworpen, de enige in ons zonnestelsel met een beetje gematigd klimaat om zorgeloos op te kunnen leven, met een wonderlijke rijkdom aan voedsel, brandstof en water. En wat doen wij? Binnen de kortste keren maken we er een puinhoop van. Ik begrijp het als u er hoofdschuddend naar staat te kijken. Misschien voelt u wel boosheid, en een vreemde combinatie van machteloosheid en schuldgevoel. Dat is die andere tragiek van de mens. Dat uit de kluiten gewassen orgaan dat u op uw romp meezeult is groot genoeg om de tragische gevolgen van ons bestaan in zijn volle reikwijdte te beseffen.

Toch wil ik hier pleiten voor een beetje barmhartigheid. Voor een stukje mededogen met de vandalistische mens. Zoveel kunnen we er ook niet aan doen. Het zit nu eenmaal heel diep in ons. Overal waar we komen, maken we de flora en fauna binnen de kortste keren kapot. De grote beesten van Australië bijvoorbeeld –ooit liep daar een buideldier rond, zo groot als een neushoorn en een 200 kilo zwaar struisvogelachtig beest en hagedissen zo groot als auto’s-.Al die beesten stierven 35.000 jaar geleden nogal plotseling uit. Precies rond de tijd dat de eerste mensen op het continent arriveerde. Toeval? Dat zou kunnen. Maar het is aannemelijker dat de mens toen al de eigenschappen bezat die er later voor zouden zorgen dat het zuur zou gaan regenen, dat het grondwater zou vervuilen, dat er een gat in de ozonlaag zou ontstaan, en dat zelfs de ijskappen van deze planeten zouden verdwijnen. Ik wil maar zeggen: “Roofbouw is our middle name”.

Maar U, de mens die op dit vroege tijdstip naar radio over vogels en natuur luistert. Juist u, de mens die de natuur en al zijn facetten koestert, misschien is het juist voor u tijd om dat meest verafschuwde stukje natuur in uzelf te omarmen, uw diepgewortelde neiging tot destructie.