Eén van de grootste raadsels van deze tijd is dat de Nederlandse jongere zich koest houdt. Verschillende mensen heb ik zich er al over horen verbazen. Er zijn geen massale studentenprotesten, geen kraakbeweging, geen rellen. Er is geen moderne versie van de provobeweging, geen no-future, geen punk.
Het is niet dat twintigers er geen tijd voor hebben. Een op de vier jongeren is werkloos. Maar in plaats van rookbommen gooien en de troonswisseling verzieken, sturen we sollicitatiebrieven en gaan we naar carrièrebeurzen om erachter te komen hoe we onze kansen kunnen vergroten. Noem het de ‘future’-generatie.
De enige opstand die werd georganiseerd kwam van de keurige lieve kinderen van G500 die het liefst zo snel mogelijk aan tafel wilden met de zittende politici. Occupy stierf in Nederland een snelle dood bij gebrek aan een kritische massa die zich bij het protest wilde aansluiten.
De generatie die zich wel liet gaan in de jaren zeventig en tachtig kijkt met verbazing naar ons. De voorzieningen zijn aanzienlijk slechter nu: wij worden door onze studie heen gejaagd en na afloop liggen de uitkeringen niet meer klaar. De studiefinanciering is afgeschaft en ons pensioengeld bestaat alleen nog bij de gratie van het verhogen van de rekenrente. De verkapte werkloosheid is enorm: wij zijn stagiair, freelancer, zzp’er of net aan ons derde jaarcontract begonnen. Maar we geven geen kik. Wat bezielt ons toch?
In de zoektocht naar een antwoord duidt iedereen er wild op los. Duizend beschouwingen over de tijdgeest passeren de revue. Sommigen beweren dat we onverschillig zijn, individualistisch, dat we zijn vergeten wat solidariteit inhoudt. Ik hoorde laatst iemand hardop de mogelijkheid overwegen dat we de woede voorbij zijn, dat we defaitistisch zijn, berusten in ons lot. De vraag werkt in ieder geval aanstekelijk.
Ook leeftijdsgenoten kijken elkaar nu regelmatig vertwijfeld aan. Moeten we iets? Zullen we iets? Waarom doen we niets? Doen we het verkeerd? Het geeft me een bijzonder ongemakkelijk gevoel. Alsof wij een cruciale stap in onze ontwikkeling missen als we niet éénmaal een oorlogssfeer in de hoofdstad hebben gecreëerd. Alsof er iets mis met ons is.
Maar langzamerhand begin ik me te realiseren hoe ridicuul de stelling eigenlijk is. Er is niets mis met ons. Er was iets grondig mis met dat stelletje hooligans die in de jaren zeventig en tachtig hun agressie vrij lieten vloeien. Eindeloos mochten ze studeren, en als er na de studie niets te vinden was bij het arbeidsbureau mochten ze linea recta doorlopen richting sociale dienst. En toch werd er aan de lopende band geprotesteerd.
Alles was reden voor een rel: een koninklijk huwelijk, of toen er een metrolijn werd aangelegd onder de Nieuwmarkt en daarbij een paar huizen werd verwijderd. Bij het ontruimen van de kraakpanden in de Amsterdamse binnenstand moesten op een bepaald moment tanks worden ingezet. Tanks! Die generatie heeft zich onsterfelijk belachelijk gemaakt. Maar in plaats van ons daarover met terugwerkende kracht te verbazen, vragen we waarom de jongeren van deze tijd zich eigenlijk zo rustig houden. Blijkbaar zijn de gewelddadige opstanden uit vorige decennia de norm geworden.
Als je één ding kunt beweren over deze generatie is dat ze in ieder geval die onuitstaanbare houding van – excuus, ik kan er geen goed Nederlands woord voor vinden – ‘entitlement’ hebben verloren. We kijken niet meer zo makkelijk naar de overheid voor redding. We eisen geen gratis woonruimte, geen uitkeringen, geen werk. De staat, het koningshuis, de politie zijn onze vijanden niet meer. Wij hebben niet zoveel zin meer in geweld.
Al jaren wordt er gebouwd aan een metrolijn onder Amsterdam, huizen verzakten, geld ging verloren, maar niemand kwam op het idee om een demonstratie te organiseren en daarbij een paar rookbommen naar de politie te gooien. Je mag me gehoorzaam noemen, of onverschillig, maar dat alles lijkt mij een uitstekende ontwikkeling.