Besnijdenis (25.3.2013 NRC)

Toen we vorige keer dit gesprek moesten voeren, toen over rituele slacht, werd dierenmishandeling als belangrijkste excuus ingezet om godsdienstvrijheid te beperken. Nu komt de besnijdenis van jongens weer ter tafel met het argument dat ouders geen onomkeerbare beslissingen mogen nemen voor hun kinderen.

Let wel, in Nederland mag een ouder beslissen of een kind wordt geboren. Een ouder mag zijn kind leren dat het naar de hel gaat als hij zich niet gedraagt. Een ouder mag het kind leren dat je alleen rauwe groente en zaden mag eten omdat je jezelf anders vergiftigt. Een ouder mag een kind leren dat alle Feyenoorders kakkerlakken zijn en dat de stad Rotterdam een verdorven plek is. Een ouder mag een kind al zijn normen en waarden en geloof en angst en haat en liefde meegeven, opzettelijk of onopzettelijk, goedschiks of kwaadschiks. Een ouder geeft een kind zijn DNA en zijn opvoeding, zowel nature als nurture.

Maar oh wee, als een ouder het kind besnijdt. Want dat, dames en heren, is onomkeerbaar.

De aanleiding van het deze week heropende debat over de besnijdenis van jongens is het medische gebekvecht tussen Amerikaanse en Europese kinderartsen. Afgelopen maandag haalde de nieuwste Europese veldslag zelfs de voorpagina van deze krant. In het kort komt het hier op neer: Europese kinderartsen vinden dat besnijdenis meer nadelen heeft dan voordelen. Amerikaanse kinderartsen zien meer voordelen dan nadelen. De Amerikanen verwijten de Europeanen slordig literatuuronderzoek te hebben gedaan. De Europeanen verwijten de Amerikanen aan culturele vooroordelen te lijden.

Bij het bestuderen van de publicaties ontdek je dat beide kanten een punt hebben. Er zitten nadelen aan besnijdenis: zoals het risico op doorgaans niet zulke ernstige complicaties. Er zou ook een correlatie zijn tussen besnijdenis en seksuele problemen, ook al wordt de onderbouwing daarvan in het Amerikaanse weerwoord met de grond gelijk gemaakt.

Er zijn ook voordelen: besnijdenis zorgt voor betere hygiëne en significant minder overdracht van een aantal soa’s waaronder hiv in heteroseksueel geslachtsverkeer. Maar in de westerse wereld, waar dat soort hiv-besmettingen nauwelijks voorkomen en iedereen met grote regelmaat een douche neemt, zijn ook de voordelen van besnijdenis te verwaarlozen. Er is dan ook maar één belangrijke conclusie uit deze woordenwisseling te trekken: besnijdenis heeft nauwelijks voordelen, maar het zorgt ook niet voor een grote medische misstand.

Je zou dus kunnen stellen dat medische argumenten maar een kleine rol spelen in dit debat. Toch blijven artsen zich maximaal ermee bemoeien, alsof niets anders dan geneeskunde doorslaggevend zou moeten zijn. De reden dat Amerikaanse artsen zich in de discussie mengen is duidelijk: hun standpunt heeft directe gevolgen voor de financiële vergoeding van besnijdenis uit publiek geld. In Europa ligt het anders. De enige reden waarom bijvoorbeeld Nederlandse artsen al hun gewicht en autoriteit inzetten in de discussie, is omdat ze een besnijdenisverbod willen bewerkstelligen. Dat verbod is gebaseerd op veel meer dan alleen medische gronden. Artsen spreken in dit land met net zoveel autoriteit over geneeskunde als dat ze een oordeel vellen over lichamelijke integriteit van het kind, over godsdienstvrijheid en de reikwijdte van de zeggenschap van ouders over hun kinderen.

Des te komischer is het dus ook dat juist de Europese artsen hun Amerikaanse collega’s culturele vooringenomenheid verwijten. Heus, culturele vooringenomenheid speelt mee bij die Amerikanen. Niet-medische besnijdenis is in de Verenigde Staten nog steeds een gewoonte die maar heel langzaam verdwijnt. Nog steeds wordt vijftig procent van de jongens, religieus of niet religieus, bij geboorte besneden. Ridicuul.

Maar uit Europese hoek is het een bizar verwijt. De culturele component van het besnijdenisdebat is hier niet minder afwezig. Nergens ter wereld vind je zoveel kritiek op gelovigen en afkeer van religie als in Noord-Europa, waar de auteurs vandaan komen. Dit is één van de meest atheïstische delen van de wereld. Hier staat de vrijheid om je anders te gedragen, andere levensstijlen, andere rituelen erop na te houden dan de geoorloofde atheïstisch gewoontes, continue onder druk. Waar niet-medische besnijdenis in Amerika een bijna achteloze gewoonte is, wordt het hier gezien als een immens kwaad, een regelrechte mishandeling van het kind en een legitieme grond om op het ouderlijk gezag en de godsdienstvrijheid in te breken.

Maar gelukkig speelt die hele cultuur volstrekt geen rol in het oordeel van de artsen over besnijdenis. Dat is gebaseerd op puur medische gronden.

Right.

Namens wie spreekt Heerts nou? (09.3.2013 NRC Handelsblad)

Elke keer als de vakbond ten tonele verschijnt, slaat de verwarring toe.

Ene Ton Heerts zat bijvoorbeeld bij Pauw en Witteman. Ton Heerts ging niet toegeven op de lengte van de WW, en ook niet op de hoogte. Juist nu er zoveel ontslagen vallen, moeten we niet aan de WW morrelen, zo legde hij uit alsof dat een logisch zaak was. Dat was het eerste moment van verwarring. Als er veel ouderen zijn, versoberen we de AOW. Als er veel immigranten zijn, beperken we de toegang. Maar nu er veel werkeloosheid is, mag er niets gebeuren aan de WW? Dat begrijp ik niet.

Verder begreep ik ook niet helemaal wie Ton Heerts was, en wat hij precies had in te brengen. Ik leefde in de veronderstelling dat na het opstappen van Jongerius de vakbond door interne strijd was geïmplodeerd. Heerts bevestigde dat vermoeden in een interview: „Wientjes denkt dat wij er als vakbeweging nog zijn. Maar dat is een misverstand. We zíjn er voor een belangrijk deel niet meer.”

Dat was augustus 2012. Daarna is de vakbeweging blijkbaar op miraculeuze wijze uit de as herrezen. Een half jaar nadat de voorzitter zijn eigen bond als een rokende puinhoop beschrijft, schittert de vakbond aan de onderhandelingstafel als nooit tevoren in zijn onmogelijke conservatisme en onverzettelijkheid. De geheel vernieuwde ledenraad van de FNV heeft Ton Heerts géén toestemming gegeven om over hoogte en lengte van de WW te onderhandelen en ook niet over het ontslagrecht. Let wel, dat zijn zaken die alle werkende Nederlanders aangaan, niet alleen die 1 op de 7 die lid is van een vakbond.

En wie vertegenwoordigt Heerts dan in die onderhandelingen? Het zijn in ieder geval niet mijn generatiegenoten die vaak het wettelijk maximum van drie tijdelijke contracten krijgen (en voor een vierde contract even met een soort onbetaalde hybride ontslagvakantie moeten, zodat ze daarna weer op een tijdelijk contract verder kunnen). Het zijn ook niet de ZZP’ers die nooit reclame hoeven te maken voor hun zaak, omdat ze toch maar één klant hebben: hun voormalig werkgever die weigerde nog langer pensioenpremie te betalen. Het zijn ook niet al die mensen die op oproepbasis altijd beschikbaar moeten zijn, maar te weinig uren maken voor een vol inkomen.

Die hausse aan tijdelijke contracten vindt Heerts wel degelijk een probleem, althans dat beweert de FNV-baas bij Pauw&Witteman. Voor het gemak noemt hij niet dat die berg aan tijdelijke contracten een direct gevolg zijn van de bemoeizucht van de vakbond. Zij waren het die een woud aan bureaucratische rompslomp optuigden als een bedrijf van een werknemer af wil. Zij waren het die de duur van de WW tot een recordlengte en recordhoogte lieten stijgen, zodat het ontslaan van oudere werknemers een financiële catastrofe is geworden. De vakbond heeft de vaste werknemers zo’n luxe positie gegeven, dat vervolgens niemand meer een vaste werknemer wil. En alles lijkt erop dat die vakbond geen haar veranderd is. Want terwijl Heerts naar eigen zeggen graag iets wil doen aan de positie van de flexwerker, kondigt hij in dezelfde adem aan geen centimeter te willen wijken op duur en hoogte van de WW of het ontslagrecht. Onnavolgbaar, die man.

Maar toch speelt dit vastgeroeste stelletje nog steeds een grote rol. Dat is een bewuste keuze van dit kabinet. Die willen koste wat kost blijven polderen, ze blijven zoeken naar breed gedragen beleid ook al is duidelijk dat van breed draagvlak of eensgezindheid bij de vakbond in ieder geval geen sprake is. Mocht er een sociaal akkoord gesloten worden, dan is dat met een club die nauwelijks is opgestaan uit de dood, en die na de ondertekening waarschijnlijk spoedig opnieuw aan interne conflicten ten onder gaat. Dan kun je je afvragen met wie je dan precies een akkoord hebt gesloten.

Verder blijft die politieke hunkering naar extra draagvlak een opmerkelijke situatie. Rutte laat zich voortdurend gijzelen door partijen met minder mandaat en minder vertegenwoordiging dan zijn eigen kabinet: als het niet de Eerste Kamer is, dan de vakbond. Alsof onze premier telkens weer vergeet dat zijn coalitie dit keer wél een meerderheid in de samenleving heeft, en over meer dan voldoende echt democratisch draagvlak beschikt.

Ik zou zo graag weer eens een regering zien, die regeert. Zelf, zonder goedkeuring te vragen, zonder telkens over de schouder te kijken.

Economen hebben geen flauw benul (NRC 2.3.2013)

Debat-technisch zijn dit armoedige tijden. Het gewichtigste vraagstuk waar we over vechten is het begrotingstekort. Een algemeen, droog, debat over geld. Niet geld voor een bepaald maatschappelijk doel, niet meer of minder geld voor een bepaalde sociale groep, nee gewoon over hoeveelheden geld. Zowel in de VS als in Europa als in Nederland luidt de centrale vraag: wat moet de penningmeester doen in tijden van crisis? Keynes of anti-Keynes, cyclisch of anti-cyclisch? Investeren of bezuinigen?

In Nederland vindt dat debat plaats tussen twee vastomlijnde kampen. Het ene kamp huist in ministeries en dicteert zijn argumenten aan de Nederlandse journalistiek. Het andere kamp huist in de academische economiefaculteiten en typt zijn stukjes op de opiniepagina’s van de krant. De economen zijn onvermoeibaar in het bewijzen van hun kapotbezuinigstheorem. Voor Rutte en Dijsselbloem is bezuinigen een way of life en is het behoud van vertrouwen in de Nederlandse kredietwaardigheid het grootste goed. Beide kampen betogen dat er maar één juist beleid is in tijden van crisis en dat is het tegenovergestelde van de andere partij. Dat doen ze met een dusdanige stelligheid en academische soevereiniteit dat je bijna zou geloven dat het over de zwaartekracht gaat in plaats van over een complex systeem vol onvoorspelbare factoren en massapsychologie.

Die onverzettelijkheid van beide kanten is opmerkelijk. Zoveel begrijpen we niet van de economie. Als je alle vakgebieden zou rangschikken op basis van hoeveel men begrijpt van zijn eigen onderwerp, dan bungelt de economie ergens onderaan. Bovenaan staat wiskunde, waar geen uitzonderingen bestaan. Dan volgt de natuurkunde waarin energie en materie zich volgens de natuurwetten gedragen. Dan volgt de toegepaste natuurkunde: scheikunde. Toegepaste scheikunde: biologie. Dan volgt toegepaste biologie: psychologie. En daar ergens in die regio waar men hypercomplexe systemen bestudeert die barsten van de uitzonderingen, daar volgt ergens de economie. In de biologie is men al nauwelijks in staat om goede modellen te maken die het gedrag voorspellen van bacteriën, zo weinig begrijpt men ervan. Voor klimaatwetenschap geldt min of meer hetzelfde. En economische modellen doen het misschien nog slechter. “Natuurwetten” zijn grotendeels afwezig en elke maatschappij heeft een andere economie met zijn eigen kenmerken en zijn eigen onvoorspelbare kuddegedrag. Oftewel, economen hebben geen flauw benul.

Toch zal je een econoom bij Nieuwsuur nooit iets horen vermoeden. Hij veronderstelt niets. Ook al levert deze nieuwe crisis een schat aan nieuwe inzichten op, de econoom wacht de effecten van beleidskeuzes niet in nieuwsgierigheid af. Hij verklaart dat het rampzalig zal uitpakken en dat het pure domheid is van de politiek om niet te luisteren naar de econoom. Als je een rangschikking zou moeten maken van vakgebieden die het meeste kennis veinzen over hun onderwerp, dan staat economie met kop en schouders bovenaan.

Een politicus als Rutte of Dijsselbloem twijfelt op zijn beurt ook niet, doet niet aan vermoedens, maar verklaart stellig het tegenovergestelde: de beleidskeuzes zullen de economie er weer bovenop helpen. Het is een gevolg van een vreemde mengelmoes van kennis en ideologie die je, zodra het over economie gaat, zo makkelijk door elkaar kunt laten stromen. Of de bezuinigingen inderdaad op lange termijn het beste resultaat opleveren voor de economie, weet Mark Rutte niet zeker, maar hij wil het wel zeker.

Interessant wordt het pas echt als het beleid dat vanuit politieke overtuiging over het land is uitgestort, toch niet zulke fantastische gevolgen heeft. Ondanks een aantal jaar van budgettaire anorexia krimpt de economie nog steeds en loopt de werkeloosheid op. Zoals verwacht trekt Rutte er nauwelijks iets van aan en past kennelijk zorgeloos precies diezelfde overtuiging nog eens toe:  extra bezuinigingen. De zucht van onbehagen over zoveel koppigheid in de economiefaculteiten van dit land is bijna te horen. Maar Rutte kan niet anders. Ook al levert de uitkomsten van zijn beleid interessante nieuwe informatie op, hij mag hier niet van leren, hij mag geen nieuwe inzichten opdoen en van mening veranderen. Het zou politieke zelfmoord zijn. Zijn ideologieën moeten als natuurwetten zijn, ze moeten altijd en overal gelden.

Dat is jammer. Een beetje voortschrijdend inzicht kan de economie vermoedelijk wel gebruiken.