Waarom iemand zijn spullen in een grote rugzak zou stoppen in plaats van in een koffer is me een groot raadsel. Ik heb er een keer mee gereisd en ik kan u vertellen dat het een onding is. Zo’n rugzak kun je alleen van de bovenkant vullen dus is het een permanente puinhoop van binnen. Telkens als je iets nodig hebt -portemonnee, paspoort, reisgids- moet je een muurtje vinden om het gevaarte tegen neer te zetten want hij blijft niet uit zichzelf staan. En na het zoeken moet je jezelf weer opzadelen alsof je een soort lastdier bent, een ezel maar dan tweebenig. Ik herinner me verder dat het moeilijk manoeuvreren was met zo’n ding op je rug. Je zwiept er zo iemand mee omver.
Nu ik hier in India op vakantie ben begrijp ik pas waarom zovelen toch vrijwillig voor een rugzak kiezen. Het gaat er helemaal niet of zo’n zak handig is of niet. Het gaat om het idee. Het idee dat iemand met een koffer over de uitgesleten toeristenpaadjes rijdt, terwijl je met een rugzak zo, hup, van de gebaande paden af kunt. Dat gevoel is zoveel waard dat mensen bereid zijn om hun spullen wekenlang op hun rug mee te zeulen.
Of je nou met koffer of rugzak reist, de meeste van ons individualistische jonge toeristen hebben eigenlijk allemaal last van dat gevoel. We werken ons in het zweet om maar niet bij de busladingen vol klanten met petjes en buideltasjes te horen. Wij gaan krampachtig op zoek naar de onontgonnen stukjes, naar het echte India, spontaan en ongeorganiseerd. Wij rennen walgend een restaurantje uit, als blijkt dat er speciaal voor de buitenlandse bezoeker authentieke Indiase muziek en dans georganiseerd is. Die dans mag misschien mooi zijn, maar het is verre van spontaan en echt. Nee, wij maken niet net als iedereen foto’s van een indrukwekkende moskee, maar wij richten onze camera ongegeneerd op die oudere dame die tussen het vuil uien en pepers verkoopt. Echtheid boven alles. Als de andere toeristen het paleis van de Maharadja bezoeken, slaan wij rechtsaf om de sloppen achter het paleis te zien, waar de mensen nog authentiek op straat schijten bij gebrek aan deugdelijk sanitair.
Het grappige is dat de Indiase toeristenbranche ook langzaam doorkrijgt dat de Europeaan bereid is te betalen voor iets waarvan ze denken dat het authentiek is. Dus organiseren ze riksja-tochten door een wijk van oud Delhi, waar de steegjes nog smal, onverhard en vol gaten zijn. De elektriciteitsdraden hangen er in grote kluwen over straat, slordig, chaotisch, brandgevaarlijk, echt superauthentiek. ‘Picture! picture!’ roept de magere riksjarijder als we een plek bereiken waar de wijk het slechtst onderhouden is. Het is natuurlijk wel pech hebben als je er zelf woont. In een wijk waar het achterstallige onderhoud zoveel inkomsten genereert heeft het repareren van straat en bedrading weinig prioriteit.
Wij individualistische toeristen, wij zijn een opmerkelijk volkje. Wij willen het onderontwikkelde India zien, het kapotste, het lelijkste van het land, omdat we denken dat dat echt is. Alsof je op visite gaat maar niet de foto-albums wil zien en van het mooie servies wil eten, maar de vieze sokken onder het bed wil bekijken, de schimmel in de badkamer, het toilet voordat het is schoongemaakt. Dat verwarren we namelijk met authentiek.
En soms leunt onze hang naar echtheid tegen het verwerpelijke aan. Je ziet mensen die het spannend vinden om in een Chai-stalletje onder een stuk zeil naast een open riool plaats te nemen voor een ranzig glaasje thee van 2 cent. Ze zijn verheugd over het persoonlijke contact dat ze voelen met de tandeloze bezoeker als die hun lach beantwoordt. Dat is het toppunt van welvaart. Ellende als trekpleister. Zover verwijderd zijn van armoede, dat je er graag weer onderdeel van uit wil maken. Even dan. Tegen de tijd dat de zon zakt, pakt de toerist zijn rugzak weer op, smeert zijn handen met sanitizer en vertrekt richting hotel. Het moet allemaal niet te echt worden.