Universiteitfabriek? Ja! (7 juni 2014)

“Fabriek”, dat is een boeiend woord. De afgelopen jaren heette elke winkel die een beetje hip moest zijn “fabriek”. Je had de soepfabriek, de fietsfabriek, de kunstfabriek, de reclamefabriek. Fabriek staat gelijk aan hip, roestvrij staal, degelijk, kwalitatief hoogstaand, een tikkeltje rauw. Charmant industrieel, zeg maar. Hotel New York.

Dat alles gaat niet op als de universiteit een fabriek wordt genoemd, zoals vorige week uitgebreid in dit katern. De academie was een studentenfabriek, promotiefabriek, kennisfabriek, wetenschapsfabriek. Dan betekent fabriek kil, koud, inhumaan, uniform. Studenten en promovendi zouden als blikjes tomatensoep op de lopende band in een roestvrij stalen hal inspiratieloos rondcirkelen. De universiteit krijgt een pot met geld voor elke afgestudeerde student die de fabriek verlaat en elke promotie die van de band rolt levert bijna een ton op. Daarmee zouden de drijfveren van de moderne universiteit voornamelijk financieel van aard zijn geworden: jaag zoveel mogelijk eenheden door de fabriek en cash zoveel mogelijk geld.

Ik vind het moeilijk om in die gedachtegang mee te gaan. Ten eerste omdat ik bij fabriek niet meteen aan iets slechts denk. Bij fabriek denk ik aan georganiseerd, efficiënt, gestroomlijnd, resultaatgericht. Misschien heeft het iets te maken met mijn studie in Delft, waar fabriek toch niet zulke negatieve associaties oproept. “Koekjesfabriek”, was de meest gehoorde vergelijking door de klagende studenten en docenten. Koekjesfabriek. Ik zag het probleem niet meteen.

Maar er is nog een reden waarom ik niet zo onder de indruk ben van de fabrieksmetafoor. Ik draai namelijk zelf al meer dan tien jaar mee als product in de fabriek. Eerst als bachelor, toen als master-student en later als promovendus. En ik kan u vertellen: niemand aan de universiteit lijkt echt geïnteresseerd in die pot geld die staat te wachten aan het einde van jouw voltooide studie of promotie. Althans, ik heb er weinig van gemerkt. Wat dat betreft is het een waardeloze fabriek. Studenten strompelen over het algemeen naar het einde, doen vaak jaren over hun scriptie. Tijdens de bachelorfase loopt één op de drie studenten al vertraging op. Promovendi zijn erger, die doen er gemiddeld vijf jaar over. En ik ben zelf een zeer gemiddelde promovendus. Ik mocht willen dat er iemand was die me had opgejaagd.

Dus, de universiteit mag dan wel fabriek worden genoemd, de resultaten zijn daar in ieder geval niet naar. Het lijkt er zowaar op dat ze aan de universiteit in méér geïnteresseerd zijn dan alleen maar geld. Kennelijk geven ze er in het academisch onderwijs echt om dat een student met een goede hoeveelheid kennis en vaardigheden de universiteit verlaat en proefschriften van hoog niveau zijn.

Waar komt die fabrieks-metafoor dan vandaan? Is het de bedrijfsmatige manier van werken? De managementcultuur? De targets? De valorisatie-drang? De popiejopiestudies? Vast allemaal. Maar de belangrijkste reden is volgens mij de schaalvergroting. Het hoger onderwijs barst uit zijn voegen. Binnen tien jaar staan er naar verwachting 300.000 studenten ingeschreven aan HBO- instelling of universiteit (vergeleken met 200.000 in 2007). Steeds meer Nederlanders realiseren zich de enorme potentie van een bachelor en/of masterdiploma. Ik vermoed dat zelfs de introductie van het sociaal leenstelsel die groei niet kan indammen. Studeren blijft een hele aantrekkelijke investering.

Maar dat maakt zo’n opleiding wel minder exclusief. Zeker op de universiteit kunnen sommigen het maar moeilijk accepteren dat het niet meer de oude elitaire herenclub van weleer is, maar dat er mensen studeren die naar de Toppers gaan, naar Chersonissos op vakantie, die weinig tafelmanieren hebben, die soms plat praten, tatoeages hebben en tegelijkertijd een master in de rechtsgeleerdheid halen, regelmatig met betere cijfers dan de corpsbal. Dat is volgens mij de belangrijkste reden van de fabrieksmetafoor: de fabrieksarbeider heeft plaatsgenomen in de collegezaal. En vervelender: hij doet het nog hartstikke goed ook.

Die schaalvergroting is wenselijk. Kenniseconomie gaat namelijk niet alleen om het verdienvermogen van je samenleving. Het gaat erom dat je steeds grotere groepen Nederlanders met grotere ideeën in aanraking te laten komen, hun horizon verbreedt en de grenzen tussen sociale klassen te doorbreken. Dat is de grote winst. Het hoger onderwijs is het beste platform voor volksverheffing dat we hebben. Een beetje slimme samenleving stapelt zijn burgers tien hoog op langs de muren van de collegezalen.

En mochten die studentenaantallen de universiteit dan dwingen tot e­­en fabrieksmatige aanpak, dan moet dat maar. Er zijn ergere dingen dan een fabriek.

De destructieve mens (Vroege Vogels)

Deze week presenteerde de NASA onderzoek waaruit blijkt dat we nu echt afscheid moeten gaan nemen van een groot deel van het Antarctische ijs. De grootste gletsjers aan de westkant van de zuidpool zijn aan het smelten, en er is niet zoveel meer wat we eraan kunnen veranderen.

Zoals u weet zijn de meeste wetenschappers ervan overtuigd dat wij dat zelf op ons geweten hebben. Wij hebben helemaal zelf de aarde stuk gemaakt. We kregen een prachtig stukje planeet in onze schoot geworpen, de enige in ons zonnestelsel met een beetje gematigd klimaat om zorgeloos op te kunnen leven, met een wonderlijke rijkdom aan voedsel, brandstof en water. En wat doen wij? Binnen de kortste keren maken we er een puinhoop van. Ik begrijp het als u er hoofdschuddend naar staat te kijken. Misschien voelt u wel boosheid, en een vreemde combinatie van machteloosheid en schuldgevoel. Dat is die andere tragiek van de mens. Dat uit de kluiten gewassen orgaan dat u op uw romp meezeult is groot genoeg om de tragische gevolgen van ons bestaan in zijn volle reikwijdte te beseffen.

Toch wil ik hier pleiten voor een beetje barmhartigheid. Voor een stukje mededogen met de vandalistische mens. Zoveel kunnen we er ook niet aan doen. Het zit nu eenmaal heel diep in ons. Overal waar we komen, maken we de flora en fauna binnen de kortste keren kapot. De grote beesten van Australië bijvoorbeeld –ooit liep daar een buideldier rond, zo groot als een neushoorn en een 200 kilo zwaar struisvogelachtig beest en hagedissen zo groot als auto’s-.Al die beesten stierven 35.000 jaar geleden nogal plotseling uit. Precies rond de tijd dat de eerste mensen op het continent arriveerde. Toeval? Dat zou kunnen. Maar het is aannemelijker dat de mens toen al de eigenschappen bezat die er later voor zouden zorgen dat het zuur zou gaan regenen, dat het grondwater zou vervuilen, dat er een gat in de ozonlaag zou ontstaan, en dat zelfs de ijskappen van deze planeten zouden verdwijnen. Ik wil maar zeggen: “Roofbouw is our middle name”.

Maar U, de mens die op dit vroege tijdstip naar radio over vogels en natuur luistert. Juist u, de mens die de natuur en al zijn facetten koestert, misschien is het juist voor u tijd om dat meest verafschuwde stukje natuur in uzelf te omarmen, uw diepgewortelde neiging tot destructie.

Ik eis excuses van Saoedi-Arabië (31 mei 2014 NRC)

In India bungelen de lichamen van twee meisjes aan een mangoboom. Ze zijn slachtoffer van groepsverkrachting en werden daarna gewurgd en opgehangen.

In Sudan is een zwangere vrouw ter dood veroordeeld omdat ze trouwde met een christelijke man.

In Pakistan werd een vrouw met stenen doodgeslagen door haar broer, terwijl er een groep van 30 mensen stond toe te kijken, waaronder haar vader. De vrouw was getrouwd uit liefde, zonder toestemming van haar familie. Ze was drie maanden zwanger.

En dit zijn geen uitwassen. Welnee. Het is allemaal nog veel erger. In India is het zo’n ondraaglijke last voor een familie om een dochter te krijgen dat er jaarlijks naar schatting een half miljoen meisjes worden geaborteerd. Dat is niet de grootste stille genocide wereldwijd. China is erger. Daar worden op sommige plaatsen voor elke drie meisjes vier jongetjes geboren. Let wel, dit zijn de twee meest bevolkte landen op aarde waar meisjes letterlijk en figuurlijk minder waard zijn, beter om bij het afval te zetten.

Soms ga je je afvragen waar feministen in hemelsnaam mee bezig zijn als ze weer eens voor één of ander quotum pleiten in de top van het bedrijfsleven. We leven in een paradijs. Heus, er gebeurt in Nederland ook wel eens wat. Ook wij zijn seksistisch, ook hier vindt seksueel geweld plaats, en zo nu en dan een “gezinsdrama”. Maar het is minimaal vergeleken met elders. Wij Nederlandse vrouwen, wij hebben de loterij gewonnen. Het enige dat nog beter is dan vrouw zijn in Nederland, is man zijn in Nederland.

Weet je waar het ook helemaal niet leuk is om te wonen als vrouw? In Saudi-Arabië. Daar werd vorige maand een vrouw veroordeeld tot 150 zweepslagen en 8 maanden gevangenisstraf omdat ze het bespottelijke besluit nam om zelfstandig een auto te besturen. Een hoge delegatie van Buitenlandse Zaken spoedde zich afgelopen week naar de Saudische hoofdstad Riyad. Minister Timmermans hoopt zich snel bij hen te voegen. Maar de reis heeft niet als doel om de mensenrechtensituatie aan de kaak te stellen. Het is niet om te klagen over het feit dat de handtekening van vrouwen in Saudi-Arabië niet rechtsgeldig is, dat ze niet mogen autorijden, niets mogen ondernemen, zelfs geen medische behandeling, zonder toestemming en begeleiding van een mannelijke familielid. Nee, daar gaat het bezoek niet over. Minister Timmermans is voornemens om in sterke bewoordingen de anti-Mohammed stickeractie van Geert Wilders te veroordelen. Geen grapje. De Saudi’s hadden zich beledigd gevoeld door een paar groene stickers met anti-islam teksten. In de Saudi Gazette schreef één commentator: “Tolerance and forgiveness are good traits except when it comes to attacking Islam or Muslims. When this happens, apologies will not be enough.” Minister Timmermans wil nu snel een aantal plooien glad strijken.

In tegenstelling tot de rest van de landen dat een achterlijke interpretatie van de Islam erop na houdt, heeft Saudi-Arabië namelijk wél geld. En dan staan er voor 2,2 miljard aan handelsbetrekkingen op het spel. Dat levert vreemde situaties op. Dan kan je bijvoorbeeld als Saudische minister met een glad gestreken gezicht excuses en verantwoording van een handelspartner eisen voor een infantiele sticker, terwijl je zelf de helft van je bevolking in een kooitje houdt, elke vorm van zelfstandigheid ontzegt en op geïnstitutionaliseerde wijze naar beneden trapt.

Ik vind het hartstikke rot hoor, dat de Saudi’s zo beledigd zijn door zo’n stickertje van een ongeleid parlementair projectiel als Wilders. Maar ik voel me tot in het diepste van mijn vrouw- en mens-zijn beledigd door de manier waarop er in Saudi-Arabië wordt omgesprongen met vrouwen. Ik eis excuses dat een vrouw anno 2014 juridisch gezin als een minderjarige wordt behandeld. Ik eis excuses dat met grote waarschijnlijkheid auto’s in Saudi-Arabië eerder door een robot mogen worden bestuurd dan door een vrouw. Ik eis excuses dat vrouwen gedwongen worden om als zwarte vormeloze zakken over straat te gaan omdat mannen hun geilheid niet zouden kunnen bedwingen. En ik eis niet alleen excuses. When this happens, apologies will not be enough.

Timmermans moet geen plooien gaan glad strijken. Hij moet de Saudi’s recht in hun gezicht uitlachen. Ik geneer me voor een minister die aan deze hypocrisie meewerkt.

 

 

Voor elke belastingregel moeten er twee wijken (24 mei 2014 NRC)

Ik deed vorige week pas mijn belastingaangifte. En na al het gezeur over de Belastingdienst verbaasde ik me erover hoe soepeltjes het allemaal ging. Eerder had ik online uitstel gevraagd. Nu stond er een formuliertje klaar om gedownload te worden. Met nog een druk op de knop stonden al mijn gegevens erin. Het klopte. Ze wisten hoeveel ik in loondienst had verdiend, hoeveel er op mijn rekening stond, hoeveel dividend er was uitgekeerd. Met DigiD was het in een mum van tijd ondertekend en verstuurd. Ik had er een dag voor uit getrokken, maar was in een uur klaar.

Het is zalig, ICT die werkt. En ja, ik weet dat er veel achterstallig onderhoud is. Dat DigiD te hacken valt. Dat het systeem geen 20.000 aangiftes op een dag aan kan. Dat de belastinginning draait met een systeem uit 1968. Achter de schermen loopt het computernetwerk op zijn laatste benen en snakt iedereen naar modernisering. Maar aan de voorkant komt het er best netjes uitrollen.

Bij de Belastingdienst lijkt het vooral mis te gaan als er onmogelijke vragen worden gesteld. Eisen dat er tien miljard euro per jaar wordt uitgekeerd aan mensen met de laagste inkomens van Nederland, zonder vooraf te controleren of men wel recht heeft op dat geld. Dan moet je niet verbaasd opkijken als je een aanzienlijk deel daarvan niet terug kan krijgen. Alleen al in mijn directe omgeving ken ik zoveel mensen die honderden euro’s aan toeslagen moesten terug betalen, omdat ze als student er wél recht op hadden, maar na hun afstuderen vergaten hun nieuwe inkomen op te geven.

Het beleid is kapot. Niet de Belastingdienst. De Belastingdienst voert een gedrocht van een stelsel uit dat aan elkaar hangt van talloze compromissen, douceurtjes, goedmakertjes en regelingetjes. Een systeem dat elke plooi moet gladstrijken, elk pijntje moet verhelpen en elke marge-partij in de kamer tevreden moet houden, omdat we anders gewoonweg geen meerderheid meer kunnen vormen om iets voor elkaar te krijgen in dit compleet versplinterde land. In het belastingstelsel zit de pleister voor alle wonden. En wij maar schelden op de zogenaamde incompetentie bij de uitvoerende dienst. Wij maar jammeren bij de staatssecretaris dat er geld verdwijnt. Het is een wonder dat er tot nu toe niet méér geld is verdwenen.

Maar goed, de Belastingdienst is de komende jaren dus toe aan nieuwe ICT-systemen. Een extreem risicovolle exercitie. Typ “ICT” en “overheid” bij Google in, en hij stelt zelf de zoektermen “faal” en “mislukt” voor. Dat is niets nieuws. Professor Ineke Sneller vertelt in een interview over eerste ICT-faal binnen de overheid, dat was in 1923. De post en giro wilden automatiseren, maar dat mislukte dusdanig dat ze een aantal jaren niet konden functioneren en de klanten uiteindelijk om hun laatste saldo moesten vragen. ICT-falen is van alle tijden. ICT zou op het bankje moeten zitten met de onderhoudslieden, de schoonmakers, personeelsbeleid en andere ondersteunende afdelingen maar telkens weer haalt het de voorpagina en het onderwerp heeft nu zelfs zijn eigen Kamercommissie. ICT-projecten faalden bij de politie, de gemeenteadministratie, UWV, en talloze andere projecten werden duurder en duurden langer. Vorige week bleek dat Defensie waarschijnlijk ook met een dijk van een computerprobleem kampt. Er worden talloze oorzaken genoemd: de overheid heeft er te weinig verstand van. De overheid weet niet wat ze wil. De overheid verandert de eisen tijdens het project. De overheid spiegelt budget en tijdslijn te rooskleurig voor.

De overheid, de overheid, de overheid. Er zal wel een kern van waarheid in zitten. Maar er is ook een leverancier. Een leverancier die bij de aanbesteding beweert dat het allemaal op tijd af komt en binnen budget, die een systeem levert waardoor ze elk jaar voor miljoenen aan onderhoud kunnen komen plegen, en die dan uiteindelijk, ongeacht of het project slaagde, met honderden miljoenen belastinggeld wegloopt. Die leverancier heet dan HP, Atos, KPN of CapGemini ofzoiets. Maar over die kant van de incompetentie hoor je niets. Weten jullie wie de afgelopen elf jaar 3 miljard aan ICT-uitgaven van de UWV in ontvangst heeft genomen? Misschien zou dat bedrijf niet de opdracht van de Belastingdienst moeten krijgen.

Nu weet ik dat ik geen recht van initiatief heb, maar ik zou hier toch twee wetsvoorstellen willen indienen. Wet 1: elke ICT-toeleverancier die zijn budget en tijdslinie overschrijft mag tien jaar niet inschrijven op aanbestedingen van de overheid. Wet 2: voor elke belastingmaatregel, regeling of wijziging die een Tweede Kamerlid of minister voorstelt, moeten er eerst twee wijken.

Slijmprop studiehuis (16 mei 2014 NRC)

Ik was afgelopen woensdag op een carrière-evenement voor de bio, farma en chemie sector. U kent het wel, zo’n grote beursvloer met tientallen stands van bedrijven, met daartussenin plukjes recruiting-bureau’s. De stands zijn stuk voor stuk hoogstandjes van marketing, met uitgekiende kleuren, lettertypes, quotes. Op foto’s zien we een breed kleurenpalet van werknemers die hard lachen of gebiologeerd naar een apparaat kijken. En tussen al dat marketing-geweld proberen honderden mensen die geen baan meer hebben een indruk achter te laten op honderden mensen die nog wel een baan hebben. Het is een bijzondere combinatie van gezelligheid en wanhoop. Sommigen zijn al meer dan een jaar op zoek naar werk.

Wat opvalt is hoeveel er door carrièrecoaches en -adviseurs gepraat wordt over de benodigde eigenschappen voor een baan. Het individualisme is diep doorgedrongen in de loopbaanindustrie. Een zeer populair idee is dat jij vooral goed moet nadenken over jouw superunieke talenten en karaktertrekken. Die zouden namelijk alles bepalend zijn voor de positie die jij het beste in een organisatie of team kan innemen. Dat talenten-dogma zorgt ervoor dat een grote groep werkzoekenden éérst bedenkt welk type baan het beste bij ze past, industrieel of academisch, met mensen of met apparaten, in het management of als specialist. En pas als die ideale combinatie is uitgeplozen, komt pas ter sprake met welk onderwerp je je eigenlijk wil bezig houden.

Ik ben opgegroeid in die vaardigheden-wereld, waarin soft skills regelmatig belangrijker werden geacht dan de inhoud. Dat begon al op de middelbare school. In 1998 kwam mijn cohort  als eerste in de “Tweede Fase”. Een schoolsysteem ontwikkeld vanuit het idee dat het vooral de taak was van school om de vaardigheden van de leerling te trainen en een goede voorbereiding te verschaffen op de volgende stap. Proefdraaien dus, warmlopen. Wij zaten daarom twee uur per dag in het zogeheten Studiehuis waar we zelfstandig moesten leren werken. Dat werd essentieel geacht voor een succesvolle toekomst op de universiteit. Ik herinner me dat studiehuis nog goed, de pogingen tot multimedia-onderwijs, de chaos, de slijmpropjes, de boterhammen tegen het plafond, de wanhopige toezichthouders en uiteindelijk de afschaffing. Het bleek toch zinniger om de leerlingen gewoon iets concreets te leren.

Op de TU Delft deed ik als 22-jarige mee aan een programma dat studenten moest klaarstomen voor een leidinggevende functie in de industrie. Het schrikbeeld was dat wij als ingenieurs zouden worden gezien als mensschuwe nerds die het rekenwerk en de analyses zouden uitvoeren, onder het toeziend oog van Rotterdamse bedrijfskundigen, die wél de benodigde soft skill training hadden ondergaan. Onderdeel van het programma was drie keer een week “vaardigheden” leren. We werden getraind in communicatie, presenteren, project- en teamwerk. We moesten dan bijvoorbeeld met zijn tienen geblinddoekt een touw uit de knoop halen (“je betrok niet iedereen erbij”). Crisisteampje spelen (“aandachtspunt: communicatiestijl”). Vragenlijsten invullen om jouw ideale rol in een team te bepalen (ik was een “shaper”, het was voor iedereen het beste als ik buiten het team opereerde). Er werd veel geobserveerd, gereflecteerd, geëvalueerd. Het waren drie weken bomvol jubelindividualisme. Iedereen voelde zich bijzonder.

En aan het einde realiseerde ik me, dat het misschien wel tijdsverspilling was geweest. Uiteindelijk interesseert mijn superpersoonlijke “managementstijl” me gewoon niet echt. De inhoud interesseert me. Als het onderwerp me boeit, dan maakt het me niet zoveel uit of ik onderzoek doe of iets help ontwikkelen of verkopen, in mijn eentje of in een team, als leider of als volger.

Mijn vermoeden is dat het individualistische talentensprookje vooral de jonge hoogopgeleide baanzoeker in de weg kan zitten. De net afgestudeerde (of gepromoveerde) twintiger kan zomaar ergens de illusie oplopen dat haar vaardigheden belangrijker zijn, dan haar interesses. Dat er in een motivatiebrief moet staan wat je allemaal kan, of hoe goed je in de bedrijfscultuur past, in plaats van je pure interesse voor waar dat bedrijf zich mee bezig houdt. Mijn ervaring is dat zo’n instelling je niet per se helpt. Zo bijzonder ben je nu eenmaal niet. Beter is om te bedenken waar je je mee bezig wilt houden. Dat kan zomaar een aantal deuren openen. Mensen vinden het leuk om te helpen als je weet waar je naartoe wilt, als je concrete ambitie hebt. Een beetje hart voor de zaak, in plaats van hart voor jezelf.