“Fabriek”, dat is een boeiend woord. De afgelopen jaren heette elke winkel die een beetje hip moest zijn “fabriek”. Je had de soepfabriek, de fietsfabriek, de kunstfabriek, de reclamefabriek. Fabriek staat gelijk aan hip, roestvrij staal, degelijk, kwalitatief hoogstaand, een tikkeltje rauw. Charmant industrieel, zeg maar. Hotel New York.
Dat alles gaat niet op als de universiteit een fabriek wordt genoemd, zoals vorige week uitgebreid in dit katern. De academie was een studentenfabriek, promotiefabriek, kennisfabriek, wetenschapsfabriek. Dan betekent fabriek kil, koud, inhumaan, uniform. Studenten en promovendi zouden als blikjes tomatensoep op de lopende band in een roestvrij stalen hal inspiratieloos rondcirkelen. De universiteit krijgt een pot met geld voor elke afgestudeerde student die de fabriek verlaat en elke promotie die van de band rolt levert bijna een ton op. Daarmee zouden de drijfveren van de moderne universiteit voornamelijk financieel van aard zijn geworden: jaag zoveel mogelijk eenheden door de fabriek en cash zoveel mogelijk geld.
Ik vind het moeilijk om in die gedachtegang mee te gaan. Ten eerste omdat ik bij fabriek niet meteen aan iets slechts denk. Bij fabriek denk ik aan georganiseerd, efficiënt, gestroomlijnd, resultaatgericht. Misschien heeft het iets te maken met mijn studie in Delft, waar fabriek toch niet zulke negatieve associaties oproept. “Koekjesfabriek”, was de meest gehoorde vergelijking door de klagende studenten en docenten. Koekjesfabriek. Ik zag het probleem niet meteen.
Maar er is nog een reden waarom ik niet zo onder de indruk ben van de fabrieksmetafoor. Ik draai namelijk zelf al meer dan tien jaar mee als product in de fabriek. Eerst als bachelor, toen als master-student en later als promovendus. En ik kan u vertellen: niemand aan de universiteit lijkt echt geïnteresseerd in die pot geld die staat te wachten aan het einde van jouw voltooide studie of promotie. Althans, ik heb er weinig van gemerkt. Wat dat betreft is het een waardeloze fabriek. Studenten strompelen over het algemeen naar het einde, doen vaak jaren over hun scriptie. Tijdens de bachelorfase loopt één op de drie studenten al vertraging op. Promovendi zijn erger, die doen er gemiddeld vijf jaar over. En ik ben zelf een zeer gemiddelde promovendus. Ik mocht willen dat er iemand was die me had opgejaagd.
Dus, de universiteit mag dan wel fabriek worden genoemd, de resultaten zijn daar in ieder geval niet naar. Het lijkt er zowaar op dat ze aan de universiteit in méér geïnteresseerd zijn dan alleen maar geld. Kennelijk geven ze er in het academisch onderwijs echt om dat een student met een goede hoeveelheid kennis en vaardigheden de universiteit verlaat en proefschriften van hoog niveau zijn.
Waar komt die fabrieks-metafoor dan vandaan? Is het de bedrijfsmatige manier van werken? De managementcultuur? De targets? De valorisatie-drang? De popiejopiestudies? Vast allemaal. Maar de belangrijkste reden is volgens mij de schaalvergroting. Het hoger onderwijs barst uit zijn voegen. Binnen tien jaar staan er naar verwachting 300.000 studenten ingeschreven aan HBO- instelling of universiteit (vergeleken met 200.000 in 2007). Steeds meer Nederlanders realiseren zich de enorme potentie van een bachelor en/of masterdiploma. Ik vermoed dat zelfs de introductie van het sociaal leenstelsel die groei niet kan indammen. Studeren blijft een hele aantrekkelijke investering.
Maar dat maakt zo’n opleiding wel minder exclusief. Zeker op de universiteit kunnen sommigen het maar moeilijk accepteren dat het niet meer de oude elitaire herenclub van weleer is, maar dat er mensen studeren die naar de Toppers gaan, naar Chersonissos op vakantie, die weinig tafelmanieren hebben, die soms plat praten, tatoeages hebben en tegelijkertijd een master in de rechtsgeleerdheid halen, regelmatig met betere cijfers dan de corpsbal. Dat is volgens mij de belangrijkste reden van de fabrieksmetafoor: de fabrieksarbeider heeft plaatsgenomen in de collegezaal. En vervelender: hij doet het nog hartstikke goed ook.
Die schaalvergroting is wenselijk. Kenniseconomie gaat namelijk niet alleen om het verdienvermogen van je samenleving. Het gaat erom dat je steeds grotere groepen Nederlanders met grotere ideeën in aanraking te laten komen, hun horizon verbreedt en de grenzen tussen sociale klassen te doorbreken. Dat is de grote winst. Het hoger onderwijs is het beste platform voor volksverheffing dat we hebben. Een beetje slimme samenleving stapelt zijn burgers tien hoog op langs de muren van de collegezalen.
En mochten die studentenaantallen de universiteit dan dwingen tot een fabrieksmatige aanpak, dan moet dat maar. Er zijn ergere dingen dan een fabriek.