Ik was afgelopen woensdag op een carrière-evenement voor de bio, farma en chemie sector. U kent het wel, zo’n grote beursvloer met tientallen stands van bedrijven, met daartussenin plukjes recruiting-bureau’s. De stands zijn stuk voor stuk hoogstandjes van marketing, met uitgekiende kleuren, lettertypes, quotes. Op foto’s zien we een breed kleurenpalet van werknemers die hard lachen of gebiologeerd naar een apparaat kijken. En tussen al dat marketing-geweld proberen honderden mensen die geen baan meer hebben een indruk achter te laten op honderden mensen die nog wel een baan hebben. Het is een bijzondere combinatie van gezelligheid en wanhoop. Sommigen zijn al meer dan een jaar op zoek naar werk.
Wat opvalt is hoeveel er door carrièrecoaches en -adviseurs gepraat wordt over de benodigde eigenschappen voor een baan. Het individualisme is diep doorgedrongen in de loopbaanindustrie. Een zeer populair idee is dat jij vooral goed moet nadenken over jouw superunieke talenten en karaktertrekken. Die zouden namelijk alles bepalend zijn voor de positie die jij het beste in een organisatie of team kan innemen. Dat talenten-dogma zorgt ervoor dat een grote groep werkzoekenden éérst bedenkt welk type baan het beste bij ze past, industrieel of academisch, met mensen of met apparaten, in het management of als specialist. En pas als die ideale combinatie is uitgeplozen, komt pas ter sprake met welk onderwerp je je eigenlijk wil bezig houden.
Ik ben opgegroeid in die vaardigheden-wereld, waarin soft skills regelmatig belangrijker werden geacht dan de inhoud. Dat begon al op de middelbare school. In 1998 kwam mijn cohort als eerste in de “Tweede Fase”. Een schoolsysteem ontwikkeld vanuit het idee dat het vooral de taak was van school om de vaardigheden van de leerling te trainen en een goede voorbereiding te verschaffen op de volgende stap. Proefdraaien dus, warmlopen. Wij zaten daarom twee uur per dag in het zogeheten Studiehuis waar we zelfstandig moesten leren werken. Dat werd essentieel geacht voor een succesvolle toekomst op de universiteit. Ik herinner me dat studiehuis nog goed, de pogingen tot multimedia-onderwijs, de chaos, de slijmpropjes, de boterhammen tegen het plafond, de wanhopige toezichthouders en uiteindelijk de afschaffing. Het bleek toch zinniger om de leerlingen gewoon iets concreets te leren.
Op de TU Delft deed ik als 22-jarige mee aan een programma dat studenten moest klaarstomen voor een leidinggevende functie in de industrie. Het schrikbeeld was dat wij als ingenieurs zouden worden gezien als mensschuwe nerds die het rekenwerk en de analyses zouden uitvoeren, onder het toeziend oog van Rotterdamse bedrijfskundigen, die wél de benodigde soft skill training hadden ondergaan. Onderdeel van het programma was drie keer een week “vaardigheden” leren. We werden getraind in communicatie, presenteren, project- en teamwerk. We moesten dan bijvoorbeeld met zijn tienen geblinddoekt een touw uit de knoop halen (“je betrok niet iedereen erbij”). Crisisteampje spelen (“aandachtspunt: communicatiestijl”). Vragenlijsten invullen om jouw ideale rol in een team te bepalen (ik was een “shaper”, het was voor iedereen het beste als ik buiten het team opereerde). Er werd veel geobserveerd, gereflecteerd, geëvalueerd. Het waren drie weken bomvol jubelindividualisme. Iedereen voelde zich bijzonder.
En aan het einde realiseerde ik me, dat het misschien wel tijdsverspilling was geweest. Uiteindelijk interesseert mijn superpersoonlijke “managementstijl” me gewoon niet echt. De inhoud interesseert me. Als het onderwerp me boeit, dan maakt het me niet zoveel uit of ik onderzoek doe of iets help ontwikkelen of verkopen, in mijn eentje of in een team, als leider of als volger.
Mijn vermoeden is dat het individualistische talentensprookje vooral de jonge hoogopgeleide baanzoeker in de weg kan zitten. De net afgestudeerde (of gepromoveerde) twintiger kan zomaar ergens de illusie oplopen dat haar vaardigheden belangrijker zijn, dan haar interesses. Dat er in een motivatiebrief moet staan wat je allemaal kan, of hoe goed je in de bedrijfscultuur past, in plaats van je pure interesse voor waar dat bedrijf zich mee bezig houdt. Mijn ervaring is dat zo’n instelling je niet per se helpt. Zo bijzonder ben je nu eenmaal niet. Beter is om te bedenken waar je je mee bezig wilt houden. Dat kan zomaar een aantal deuren openen. Mensen vinden het leuk om te helpen als je weet waar je naartoe wilt, als je concrete ambitie hebt. Een beetje hart voor de zaak, in plaats van hart voor jezelf.