Ik las “In Einsteins achtertuin”. Een boek van de jonge wetenschapsjournalist Amanda Gefter over haar zoektocht naar de ingrediënten van de “ultieme realiteit”. Al lezende ontmoet je de grootste natuurkundigen van de moderne tijd. Je maakt kennis met relativiteitstheorie, kwantummechanica, snaartheorie en hoe de verschijnselen rond zwarte gaten al onze veronderstellingen onderuit schoppen. Aan het begin van het boek krabbelt de schrijfster alle mogelijke ingrediënten van de ultieme realiteit op een servetje. Iets is pas echt, onderdeel van de werkelijkheid, als het vanuit elk referentiekader hetzelfde eruit ziet, zo redeneert ze. Vervolgens sneuvelt er in elk hoofdstuk wel één of twee van die onderdelen. Door Einsteins relativiteitstheorie wisten we al dat ruimte en tijd niet werkelijk zijn, niet waarnemer-onafhankelijk. Maar later blijken ook deeltjes niet werkelijk te zijn, en dimensies, en ruimtetijd. Er blijft niets over. Elke waarnemer heeft zijn eigen universum. In theorie had de voetbalwedstrijd gisteren net zo veel uitkomsten als toeschouwers. De kans dat Nederland zou winnen was 100%. De kans dat Spanje zou winnen was ook 100%. Zo gaat dat in de wondere wereld van de natuurkunde. Ik vrees dat maar heel weinig Nederlanders daarvan op de hoogte zijn. Zelfs de gemiddelde geïnteresseerde krantenlezer blijkt schokkend vaak analfabeet als het gaat over bètavakken als natuurkunde en informatica, maar ook van zachtere vakken als het mijne, microbiologie. Mijn promotieonderzoek is echt geen rocket science, maar ik merk hoe mensen licht terugdeinzen als ik erover begin. Ze horen het verhaal misschien een minuut of twee beleefd aan, maar verontschuldigen zich al snel. “Ik ben een echte alfa”, is het excuus. Het doet me denken aan het verplichte vak Engels op de Franse universiteit, waar ik een tijdje studeerde. Waar de Franse studenten bij andere vakken uitermate gemotiveerd en toegewijd waren, leken ze het Engels niet echt serieus te nemen. Meestal mondde het uit in een wedstrijdje wie het vetste Franse accent kon opzetten. Er heerste een soort moedeloze gelatenheid ten opzichte van het Engels. Dat konden Fransen nu eenmaal niet goed, was de consensus. Zo’n zelfde soort houding is schering en aanslag, als het gaat om de bèta vakken. Het is alom geaccepteerd om niet te weten wat een eiwit is, of wat de relativiteitstheorie beschrijft, terwijl je je moet schamen als je nooit een boek hebt gelezen van W.F. Hermans of niet weet wanneer de Slag bij Nieuwpoort was. Mensen, ook hele intelligente en belezen mensen, blijven in veel gevallen bewust analfabeet. Soms zijn ze er zelfs trots op. Dan hebben ze geleerd om te focussen op hun “sterke kanten”. En als jouw talenten nu eenmaal niet in de bètahoek liggen, dan is het volstrekt geaccepteerd om je leven lang geen flauw benul te hebben van hoe je computer functioneert, of de motor van je auto, of je immuunstelsel, of het universum, omdat je immers met opgeheven hoofd tegen iedereen kunt roepen dat je alfa bent. Ondertussen doet de natuurkunde zelf ook een duit in het zakje. Is het u weleens opgevallen hoe snel het woord “briljant” valt, als het over natuurkunde gaat? Je hoeft echt niet meer dan een bachelor te hebben afgerond om dat stempel te krijgen. Het zal vast ook symptoom zijn van de superlativisering van het taalgebruik, maar natuurkundigen accepteren die “briljant”-plakkertjes kritiekloos, dankbaar zelfs. Het is immers best leuk om zo een paar veren in je achterste te krijgen. En soms is het plakkertje ook terecht. Sommige natuurkundigen, zijn daadwerkelijk briljant. Maar de meesten hebben gewoon een goede dosis zitvlees, doorzettingsvermogen, en niet al teveel afkeer van abstractie. Maar dat woordje “briljant” is een belangrijke factor in de kloof tussen burger en natuurkunde. Briljant wordt een excuus om er niet aan mee te doen. Om analfabeet te blijven. Jij bent misschien wel intelligent, maar je bent niet briljant. Dus zal het waarschijnlijk wel allemaal te complex voor je zijn. Een goede reden om er nooit je vingers aan te branden. Ik ben ook niet briljant, en het was geen gemakkelijk boek om te lezen. Regelmatig werd ik moedeloos van de complexiteit en het anti-intuïtieve denken dat de natuurkunde vereist. Ik begrijp het nog steeds maar half, maar ik heb de basisconcepten mee gekregen. Ik ben niet meer volledig analfabeet. Dat kan ik u van harte aanbevelen.